Kritisch tekenen
In 1980 en 1981 publiceerde Willem Langeveld, afgestudeerd in de politieke en sociale wetenschappen en toen medewerker aan de afdeling maatschappijleer van de Universiteit van Amsterdam, twee interessante artikelen over de politieke prent als vorm van politieke communicatie. Eerder, in 1970, had hij al een onderzoek verricht naarde invloed daarvan. Hij was hiermee de eerste politicoloog die vanuit zijn vak nader inging op de inhoudelijke aspecten van de politieke satire. Zijn bevindingen - in 1987 deed hij nog een onderzoek naar de rol van de politieke prent in verkiezingstijd - waren belangwekkend genoeg om ze in een uitgebreidere, voor een breder publiek toegankelijke vorm te publiceren. Dit is nu eindelijk gebeurd met de uitgave van Politiek per prent (Ambo, 166 p., f 29,50).
In dit boek, dat uitdrukkelijk bedoeld is als een inleiding, gaat Langeveld nader in op de theoretische en inhoudelijke achtergrond van politieke prenten. Daarnaast geeft hij een historische samenvatting, waarbij met name de aspecten persvrijheid, invloed en massa aan bod komen. Wat het theoretische gedeelte betreft moet ik bekennen dat mijn vooroordeel ten opzichte van de sociologie en aanverwante nogal-wiedeswetenschappen nogal eens versterkt werd. Zo'n schema (p. 27) aangaande de politieke identiteit van de karikaturist, zijn tegenstanders en conflictueuze en niet-conflictueuze perioden lijkt heel wat, maar stelt in feite niets voor. Het haalt je de koekoek, dat rechtse tegenstanders in een conflictueuze periode bij de linkse tekenaars hoog scoren. En de uiteenzetting over de theorie van Gablik over de evolutie in de kunst met termen als ‘bepalende modus’, ‘pre-operationale fase’ of ‘stadium van de concrete operaties’ is eveneens zo'n wollig woordenspinsel waaruit weinig concrete draden getrokken kunnen worden. De eigen, in duidelijke taal gestelde observaties van Langeveld zijn belangwekkender, zoals het gegeven dat werkelijke fysieke gebreken van politici nooit worden uitgebeeld, omdat ze slechts medelijden óf verontwaardiging zouden oproepen, waarbij de politieke boodschap in het gedrang komt. Ook zijn opmerkingen over de fascistische en communistische prent zijn interessant, zoals de tot discussie uitdagende constatering dat er op enkele inhoudelijke elementen na ‘nauwelijks verschil is tussen de naziprent en die van de Weimar-republiek.’
Bij zijn behandeling van de communistische politieke prent geeft Langeveld ook hier onbekende Chinese voorbeelden, die wat inhoud en vorm sterk van de Europese verschillen. Ze blijken veel ingewikkelder te zijn en vaak voorzien van lange, propagandistische, educatieve teksten. Daarbij vergeleken doen de (anticommunistische) Afghaanse prenten veel meer westers aan.
De boeiendste hoofdstukken zijn vooral die over de persvrijheid en de invloed van de politieke satire. In Nederland viel het met de censuur nogal mee, maar in Frankrijk met name was doorlopend sprake van moeilijkheden. Langeveld vermeldt bijvoorbeeld dat al vijftien dagen na de bestorming van de Bastille op 14 juli 1789 door de revolutionairen een censor werd benoemd om de ‘snel in aantal toenemende, gewelddadige karikaturen’ onder controle te houden. Ook na de Julirevolutie van 1830, waarbij de directe aanleiding het opnieuw instellen van censuur was, kwam het ironisch genoeg tot een hausse van processen tegen dezelfde pers die de lont in het kruitvat had gestoken. In de periode 1830-1834 werden niet minder dan 411 processen gevoerd.
Hoewel uit onderzoeken gebleken is dat de invloed van de politieke prent niet groot is, hebben sommige tekeningen toch een belangrijke rol gespeld in politieke gebeurtenissen. Een prent van de Amerikaanse tekenaar Thomas Nast uit 1871 leidde tot de val van de corrupte politicus en bendeleider Boss Tweed. Vaak wordt getracht dergelijke tekeningen te censureren en de makers ervan door processen en aanklachten te intimideren. Het effect daarvan is altijd averechts. Juist door een verbod trekken de omstreden prenten nog meer aandacht. Langeveld noemt in dit verband wat Nederland betreft de tekening Het Derde Rijk van Gerd Arntz, die op verzoek van de Duitse ambassadeur in 1936 van een anti-Olympiade-tentoonstelling in Amsterdam werd verwijderd, en een prent van Peter van Reen, die de hypocrisie van de nazi's ten aanzien van het vermoorden van politieke tegenstanders aan de kaak stelde. Het is jammer dat hij in dit verband niet verwijst naar de uitstekende dissertatie uit 1987 van Paul Stoop Niederländische Presse unter Druck, waarin deze en andere gevallen beschreven worden.
Ook in het hoofdstuk over massa en politieke prent mis ik een paar belangrijke publikaties, zoals het boek Massa en macht van Elias Canetti - een verhandeling over de filosofische en psychologische achtergronden, die bij een behandeling van dit thema eigenlijk onmisbaar is - en de bundel tekeningen Die schweigende Mehrheit (En Masse) van Hans-Georg Rauch.
Ondanks deze gebreken voldoet Politiek per prent in ruime mate aan het gestelde doel: de in de politiek geïnteresseerde bekend te maken met het nu zo'n vierhonderd jaar oude verschijnsel van de kritische tekenkunst, die bij uitstek een individualistische kunst is. De slotzin van Langevelds boek parafraserend zou je kunnen zeggen dat de politieke tekenaar als ‘enkele uitzondering belachelijk lijkt, terwijl deze juist de enige originele figuur’ in het door de massamedia beheerste beeld is.
HM