Afgeprijsd
Lewis Spence schreef in zijn voorwoord bij het in 1986 herdrukte North American Indians (1914) dat de studie van de Indiaanse cultuur pas sinds dertig jaar serieus te nemen is. Daarvoor deden, bij gebrek aan degelijk onderzoek, de wildste speculaties de ronde. Zo schreven sommigen bijvoorbeeld over de oorsprong van de Indianen dat ze afstammelingen zouden zijn van de verdwenen ‘Tien stammen van Israël’. Spence leverde een degelijke bijdrage in zijn uitvoerige studie naar de Indiaanse mythologie. Helaas heeft de uitgever zich bij de herdruk laten verleiden tot het opnemen van vaag mystieke illustraties, maar dat doet aan de precisie van Spence beschrijvingen van mythen en legenden van Sioux, Pawnees en Iriquois en vele andere stammen niets af. Prachtige verhalen over ratelslangen, bisons, worstelende vrouwen en zonnekinderen worden afgewisseld met analytische passages over de verschillende aspecten van de Indiaanse verbeelding (Het Martyrium, 393 p., f 12,50).
P.E. Russells Cervantes is een inleiding bij Don Quijote, en als de andere delen in de serie ‘Past Masters’ van Oxford University Press net zo helder en overzichtelijk zijn (met delen over o.a. Aristoteles, Bergson, Clausewitz, Dante, Gibbon, Jezus, Mohammed, Montaigne en Proust) lijkt deze reeks een klein monument. In slechts 115 bladzijden schetst Russell wat de lezer van Cervantes' lijvige meesterwerk te verwachten heeft, en hij benadrukt een aantal aspecten die volgens hem verwaarloosd zijn, met name de komische kanten van het boek (Het Martyrium, f 14,90).
Over ridderschap in het algemeen schreef A.R. Hope Moncrief Romance & Legend of Chivalry. (Het Martyrium, 439 p. f 12,50) Een uitputtende studie over de ridderroman, uiteraard met aandacht voor Don Quijote, die ook zelf ‘menig stukje bouwland verkocht om ridderromans te kopen’. Een vertaler nam zelfs in zijn Engelse Quijote een dertig pagina's tellende catalogus op van boeken die de dolende ridder eventueel in zijn bibliotheek had kunnen hebben. Hope Moncriefs studie is op dezelfde leest geschoeid als eerdergenoemd werk over Indiaanse mythologie. Het verscheen in dezelfde serie, bevat evenzeer afschuwelijke illustraties maar is niet minder grondig.
Sinds de de verdrijving van de laatste kruisvaarders uit het Midden-Oosten in 1292 is het bijbelse land eeuwenlang een onbereikbaar en mysterieus gebied geweest. De enkele pelgrims die zich al dan niet als muzelman vermomd in Palestina waagden, riskeerden te worden gemolesteerd of gedood, en zeker voor grotere groepen religieuze reizigers behoorden plaatselijke naspeuringen van het werkelijksheidsgehalte van de Schrift tot het onmogelijke. Pas met de afbrokkeling van het Ottomaanse rijk in de negentiende eeuw werd het mogelijk voor de christelijke cultuur haar Palestijnse wortels te onderzoeken. Neil Asher Silberman schreef met Digging for God and Country; Exploration, Archeology and the Secret Struggle for the Holy Land 1799-1917, een fascinerend boek over het ontstaan van de bijbelse archeologie en de motieven die daarbij een rol speelden. De jaartallen in de subtitel verwijzen naar twee wapenfeiten. In 1799 veroverde Napoleon Egypte. Hij bracht behalve zijn moderne legers een stoet van cartografen, tekenaars en historici mee en al snel werden grote hoeveelheden antieke voorwerpen naar het Louvre verscheept. Een ander gevolg van Napoleons troepenbewegingen was dat het Turkse rijk in verval raakte, en dat ook in andere delen van Europa opnieuw het ideaal van een christelijke heerschappij over het land van herkomst opbloeide. Het laatste door Silberman genoemde jaartal wijst naar het tijdstip waarop Palestijns bestuur zonder Europese bemoeienis niet langer denkbaar was: de verovering in 1917 van Jeruzalem door de Engelsen.
De vaak wonderlijke omzwervingen van christelijke avonturiers en onderzoekers worden in Digging for God and Country met veel smaak beschreven. Zo volgt Silberman met aangename ironie de gangen van Lady Hester Lucy Stanhope, die zich door een ziener in een Engels gesticht had laten wijsmaken dat zij de ‘koningin’ was die de joden terug moest leiden naar Palestina. Vondsten die niet tot het gezochte bijbelse verleden behoren - een Romeins mannenbeeld bijvoorbeeld - liet ze door haar companen stukslaan en in zee werpen. Andere reizigers worden met bewondering beschreven, bijvoorbeeld de Amerikaanse grondlegger van de bijbelse archeologie Edward Robinson.
Vele motieven speelden een rol in de opvlammende belangstelling voor het Heilige Land. Zo zochten een aantal bijbellezers naar sporen die de aankondiging van een naderende ondergang van de wereld in de bijbelboeken Daniël en de Openbaringen van Johannes konden steunen of verduidelijken. Toch lijken ook wereldse drijfveren mee te spelen. Silberman schrijft: ‘Aangespoord door religieus enthousiasme, nationaal prestige en diplomatieke intrige, wedijverden de verschillende naties in de westerse wereld om zoveel mogelijk politiek voordeel in Palestina te behalen via een onwaarschijnlijke weg: bijbelse archeologie.’ (Het Martyrium, 228 p., f 17,50)
The Little People is een geïllustreerde geschiedenis van de lilliputter (Het Martyrium, 173 p., f 12,50). Hy Roth en Robert Crome zochten een grote hoeveelheid foto's en verhalen bij elkaar van buitengewoon kleine mensen. Ook twee Nederlanders werden opgenomen in deze galerij van het ondermaatse. Het meest beroemd werd ongetwijfeld Simon Paap (1789-1828). Zijn optredens in ‘spectacular Dutch costume’ (blauw en wit met gouden knopen) trokken volgens de kranten van zijn dagen soms 20.000 mensen, en hij werd zelfs voorgesteld aan de Engelse koningin. Als hij incognito door de Londense straten wilde wandelen verkleedde hij zich als kind. De andere Nederlandse dwerg in The Little People is de Westfries Wybrand Lolkes, op een illustratie als ernstig en breed onderdeurtje afgebeeld naast een torenhoge echtgenote. Ook hij vertoonde zich tegen betaling, net als Paap, op kermissen en feesten. Hetzelfde deed de Ierse lilliputter Owen Farell, zij het een eeuw eerder. Met Farell liep het slechter af dan met zijn Nederlandse maatgenoten. Na een tijd in Londen te hebben moeten bedelen verkocht hij levend en wel zijn lichaam aan de wetenschap: zijn geraamte is nu te zien in Glasgow University.
ATTE JONGSTRA
Het adres van Boekhandel Het Martyrium is Van Baerlestraat 170-172