Afgeprijsd
Blozende Victoriaanse dames (uit: ‘The Birth of Neurosis’)
Het overzien en beschrijven van zoiets ongrijpbaars als de menselijke geest is van oudsher de opgave voor dichters en romanschrijvers. Met de in het negentiende-eeuwse determinisme opgekomen psychologische wetenschappen en daarmee de psychiatrie kwam er een groep beschrijvers bij: de wetenschappers.
Ook zij bedienden zich van taal. Het is verbluffend te zien hoezeer ook hun werk fictionele elementen bevat. Ook hun ‘verhalen’ ontwikkelden op gegeven moment een eigen noodzakelijkheid en omwille van de waarschijnlijkheid en houdbaarheid van de uiteengezette theorieën liet men - zoals elke romanschrijver - bepaalde zaken achterwege. Dit idee heeft pas in onze dagen algemene ingang gevonden. Hoezeer het Victoriaanse zielsbeeld op fictie was gebaseerd, laat George Frederick Drinka zien in zijn vlot geschreven The Birth of Neurosis. Myth, Malady And The Victorians (Van Gennep, 431 p., f 12,90). Natuurlijk deden vroege psychiaters als de beroemde Charcot ook onderzoekingen waar romanschrijvers zelf niet aan toe kwamen. Deze konden echter hun theorieën vaak goed gebruiken: Zola en De Maupassant waren bijvoorbeeld vaak in de gehoorzalen te vinden van de beroemde hoogleraar Charcot als deze colleges hield over hypnose en ‘nevrose’. Toch laat Drinka vooral zien hoe de negentiende-eeuwse zielonderzoekers in hun reconstructie van de menselijke geest het contact met de realiteit verliezen. Een mooi voorbeeld is de Italiaanse criminoloog/psycholoog Cesare Lombroso, door tijdgenoten al als ‘te anekdotisch’, ‘onoorspronkelijk’ en ‘niet door statistieken gesteund’ werd afgedaan, maar wiens werk door de aantrekkelijkheid van zijn verhaal een werkelijk enorme invloed heeft gehad, overigens ook in onze eeuw nog tot na de Tweede Wereldoorlog. Zo determineerde het Zweedse ‘Institut för Rasbiologiska Forskning’ nog steeds criminele ‘types’ aan de hand van lichaamsbouw en raciale achtergrond tot het pas in 1947 werd opgeheven. Ook de geschrifen van Kraft-Ebbing (de eerste die de termen ‘sadisme’ en ‘masochisme’ gebruikte) vertonen vaak fictionele aspecten: Drinka schrijft dat diens werk vaak een
bloemlezing van gruwelijke Gothic-fiction lijkt.
Hoofd van een crimineel (uit: Cesare Lombroso, ‘L'Homme Criminel’)
Sinds de jaren zestig verschijnt steeds meer werk waarin aan de reusachtige faam van Freuds theorieën wordt geknaagd. Je zou kunnen zeggen dat Freud zich postuum ontpopt als romanschrijver, of als fascinerende hoofdpersoon voor de biograaf: hij ontwikkelt zich van psychiater tot een ‘geval’. Hoe Freud de resultaten van zijn onderzoeken manipuleerde in zijn publikaties is de laatste jaren overtuigend aangetoond. Hoeveel verzet vanuit Freudiaanse hoek tegen een dergelijke demythologiserende arbeid bestaat beschrijft Jeffrey M. Masson in zijn Traumatische ervaring of fantasie. Freuds rampzalige herziening van de verleidingstheorie (Van Gennep, 230 p., f 9,90). Freud kwam na deze eerst voor waarheid te hebben aangenomen tot de overtuiging, dat de verhalen die kinderen tijdens zijn sessies over incest en verkrachting vertelden op fantasie berustten. Masson toont aan dat deze overtuiging niet bonafide is. Hij bestudeerde als directeur van de New Yorkse ‘Sigmund Freud Archives’ de aantekeningen die Freud had gemaakt, en laat zien dat Freud aanwezig is geweest bij anatomische onderzoeken op verkrachte en vermoorde kinderen: op grond van de fysieke toestand van de lichamen wist hij dat de kinderen op zijn sessies de waarheid hadden gesproken. De gevolgen van de vervalsingen van de invloedrijke Freud zijn met recht ‘rampzalig’ te noemen. Toen Masson deze uitkomsten voor het eerst in de openbaarheid bracht, werd hij ontslagen als archiefdirecteur.
Dezelfde lobby heeft altijd gezwegen over Freuds briljante leerling Victor Tausk, die na een conflict met de meester zelfmoord pleegde. Over dit conflict schreef Paul Roazen Brother Animal. The Story of Freud and Tausk (Van Gennep, 221 p., f 9,90). Roazen legde de hand op het archief van de schrijver van een geauthoriseerde (en dus bewierokende) Freudbiografie, Ernest Jones. Er was veel materiaal dat de censuur van de zorgvuldig de nagedachtenis van haar vader bewakende Anna Freud niet was gepasseerd.
Meer over Freud in Billa Zanuso's The Young Freud (202 p., f 19,50), waarin de jonge psychiater wordt geplaatst in het laat-negentiende-eeuwse Wenen.
Ook de schizofrenie is als complex een uitvinding van de negentiende eeuw, zo schrijft Peter Barham in zijn Schizofrenia and Human Value (Martyrium, 222 p., f 9,90). Via een historische achtergrond omtrent de beschrijving en behandeling van gespleten patiënten, benadert Barham hun identiteitsproblemen vanuit het ‘verhaal’: ‘Problemen rond de persoonlijke identiteit moeten worden begrepen als problemen in de ‘narratieve ordening’ van het menselijk bestaan. De schizofreen komt in moeilijkheden omdat zijn weergave van de wereld niet meer overeenkomt met die van zijn sociale omgeving. Een mooi voorbeeld is de patiënt Joseph, die door Barham in beschreven groepssessies sprekend wordt opgevoerd. Joseph is van mening dat het aardoppervlak zo stoffig is dat de mens zich slechts in glazen koepels van zo'n tien kilometer doorsnee kan handhaven. Daarbuiten is slechts leven mogelijk in een persluchtpak. Zijn wonderlijke theorieën worden ontvouwd in min of meer coherente verhalen, die lezen als een SF-roman. In hoeverre het leven in een inrichting Josephs wereldbeeld heeft bepaald is niet helemaal zeker, maar het ‘geleefd worden’ is een belangrijk bestanddeel van zijn verhalen. Ook mensen die buiten gesloten afdelingen wonen, worden volgens hem gezegd wat ze moeten doen, door één groot genie: ‘He must be very, very old.’ Barhams boek werd in de Sunday Times gerecenseerd als een boek dat ‘niet alleen door psychiaters zou moeten worden gelezen, maar ook door veel ouders van schizofrene kinderen’. Schrijvers en taalwetenschppers kunnen er ook hun voordeel mee doen.
Over de behandeling in psychiatrische klinieken schreef Elliot S, Valenstein zijn onthutsende geschiedenis van de lobotomie (het chirurgisch verwijderen van ‘storende’ hersendelen) Great and Desperate Cures (Van Gennep, 338 p., f 14,90). Voor een gespecialiseerder publiek. Zijn illustraties zijn even onthutsend. De Amerikaanse lobotomist Walter Freeman behandelde maar liefst 3500 patiënten. Misschien nog wel het meest angstaanjagende deel van zijn boek is dat waarin Valenstein laat zien dat deze wanhopige behandelwijze nog steeds wordt toegepast.
ATTE JONGSTRA
De hierboven gesignaleerde boeken zijn verkrijgbaar bij de Amsterdamse antiquariaten Van Gennep (Nieuwezijds Voorburgwal 330) of Het Martyrium (Van Baerlestraat 170).