Inspirerende vrouwen
‘Le génie n'a pas de sexe’ en: ‘There is no distinction in sex where bruins are concerned.’ Die twee uitspraken (de eerste is van Mme de Staël, de tweede van Mrs. Pankhurst) gaven vrouwenwetenschapster Hannelore Schröder de titel in voor een bundel portretten van twintigste-eeuwse intellectuele vrouwen. Schröders uitgangspunt bij het samenstellen van Intellect kent geen sekse; Grote vrouwen van de 20e eeuw (Kok Agora, f 32,50) was dat de opinie die mevrouw de Staël twee eeuwen geleden ventileerde, nog steeds provocerend is: ‘Het stigma van de intellectuele minderwaardigheid van alle vrouwen is nog steeds vrijwel algemeen. En op deze basis worden vrouwen nog dagelijks “beoordeeld”, benadeeld en buitengesloten.’ De beschrijvingen van de levensloop van veertien ‘pioniersters’, onder wie de wiskundige Emmy Noether, de kernfysica Lise Meitner, de pedagoge Maria Montessori, de psychoanalytica Karen Horney, de econome Margarete Bonnevie, de politieke activistes Anita Augsburg en Lida Heymann, de juriste Betsy Bakker-Nort, werden daarom in de eerste plaats verzameld om jonge meisjes te voorzien van inspirerende voorbeelden. ‘Een vrouw moet driemaal zo goed zijn als een man om de helft te bereiken,’ verzucht Hannelore Schröder in haar militante inleiding, en ze haalt ook met instemming de Beauvoirs gezegde aan ‘dat trouwen voor vrouwen gevaarlijk is’: vrouwen zijn niet meer dan ‘lijfeigenen’. Het tegenstrijdige van de bundel is dat de systematische achterstelling van vrouwen, die Schröder met weinig gevoel voor nuances poneert, moet worden bevestigd door portretten van vrouwen die zich juist onttrokken aan hun ‘horigheid’. De beroemde uitzonderingen die de regel bevestigen? Maar zelfs dan valt voor mij aan de
geoliede academische loopbaan van Margaret Mead niet te ontdekken welke hinderpaal haar sekse zou hebben gevormd, lijkt mij het onthouden van de Nobelprijs aan Simone de Beauvoir niet per se een bewijs van het mannelijk prerogatief, en vind ik het tamelijk smakeloos om de zelfmoorden van Virginia Woolf en Carry van Bruggen op het conto van de patriarchale structuur van de maatschappij te zetten. Maar natuurlijk frappeert het aan de biografieën van vooraanstaande wetenschapsters als Emmy Noethe en Lise Meitner dat het overwinnen van het vooroordeel tegen vrouwelijk intellect een bewonderenswaardige prestatie was, al was het maar omdat universiteiten hen met veel moeite accepteerden als student en hen nadien slechts benoemden in ‘buitengewone’ hoogleraarschappen - zonder salaris. Ook de andere bijdragen - steeds van specialistes op het betreffende terrein - geven veel verheffende voorbeelden van vrouwelijke wilskracht: het idealisme van Maria Montessori, het martelaarschap van Emmeline Pankhurst. de onverzettelijkheid van Aletta Jacobs, de werkkracht van Takamure Itsue. Bij zoveel voortreffelijkheid is de evaluatie van de idealen en ideeën van deze ‘grote vrouwen’ wat veronachtzaamd: een juichende context waarin elke deelname aan een nationaal of internationaal vrouwencongres voor de vrede (tijdens de eerste feministische golf kennelijk een even favoriet issue als tijdens de tweede) als een net zo imposante prestatie wordt geteld als de ontdekking van de atoomsplitsing in transuranen. Het woord ‘essays’ dat de samenstelster gebruikt voor de hier en daar nogal schools geschreven opstellen is daarom ietwat te ruim gekozen. Waarschijnlijk is het genoeg dat ze naar behoren informatief zijn. Voor hoeveel generaties vrouwen was het al niet inspirerend om te lezen over Madame Curie?
Emmeline Pankhurst
DS
Aan deze pagina werkten mee: Atte Jongstra, Louise Fresco, Diny Schouten.