Historisch voorbeeld
Hazlitt wordt altijd een radicale romanticus genoemd. Radicaal was hij zeker in politiek opzicht omdat hij altijd de rechten van ‘het volk’ verdedigde, ook al maakte hij zich daar allerminst illusies over getuige het essay ‘On the People’. De Engelse Labour-politicus Michael Foot gebruikt de eerste honderd pagina's van zijn onlangs verschenen boek over Byron The Politics of Paradise om Hazlitt te verdedigen. Hazlitt was iemand die er vertrouwd mee was dat hij zijn comfort riskeerde voor zijn principes, schrijft Foot. Niet alleen is Hazlitt voor Foot een historisch voorbeeld, hij beschouwt hem ook als ‘the greatest of literary critics’. Virginia Woolf heeft het in dezelfde toonaard over hem, maar dan als essayist. Zij vond hem ‘een van de fijnzinnigste geesten’ en een essayist die ‘zonder twijfel het mooiste proza van zijn tijd schreef’. Er is iets ‘onafhankelijks, subtiels, fijnzinnigs en enthousiasts’ aan hem dat hem ‘much warmer and much more complex’ maakt dan zijn tijdgenoten, schrijft ze.
Was Hazlitt ‘the greatest of literary critics’? ‘Grootste’ is een groot woord, maar zeker is dat de eenentwintig delen van Hazlitts Complete Works (1930-1934) nooit grondig zijn gelezen, behalve door David Bromwich, de schrijver van Hazlitt, The Mind of a Critic (1983). In Nederland is Hazlitt in de kring van het tijdschrift Libertinage wel als een van de betere essayisten gezien, maar in 1950 wijdde W. van Maanen in Amsterdam zijn inaugurele rede aan William Hazlitt en de geest van de tijd, en zei daarin dat hij ‘gebrek aan diepte’ had: ‘Er is iets hards in Hazlitt, iets benepens, iets onvolwassens: hij durft zijn gevoel niet aan, hij erkent slechts een waarheid door “common sense” bepaald.’ Van Maanen baseert zich voornamelijk op de essays in The Spirit of the Age waarin Hazlitt soms hard oordeelt over Wordsworth, Southey, Shelley en Byron. Hij was dan ook geen criticus die alleen maar vriendelijk analyserend te werk ging; hij gaf zijn oordeel en selecteerde onomwonden wat hem wel of niet beviel. Dit soort kritiek, waarbij de criticus zich niet wegcijfert, maar in elke zin zijn nuancerende smaak laat spreken was (ook in technische zin) heel ongebruikelijk, en in die tijd alleen te vinden in The Edinburgh Review van Francis Jeffrey (waar Hazlitt dan ook aan meewerkte). De betekenis van The Spirit of the Age is dat alle dichters uit die periode aan de orde komen en de geest van de tijd zijn gaan representeren doordat Hazlitt ze beeldend karakteriseert en met elkaar in verband brengt. Hij beoordeelt ze op hun poëtische merites, maar evenzeer op hun mentaliteit in de tijd. Dichters met wie hij zich politiek verwant voelde, zoals Bentham, Shelley en Byron, konden op grond daarvan niet rekenen op zijn zachtmoedigheid. Hazlitt
vond dat menige dichter het erbij had laten zitten door zich in een, wat hij noemde, egotistische stelling terug te trekken.
The Spirit of the Age is een representatief boek voor Hazlitt, maar dat geldt eigenlijk ook voor Characters of Shakespeare's Plays, On the English Comic Writers en On the Dramatic Literature of the Age of Elizabeth. Dit is, met uitzondering van Shakespeare, allemaal veldwerk waarmee hele gebieden van de Engelse literatuur in kaart werden gebracht en schrijvers werden gewaardeerd die tot die tijd een sluimerend bestaan leidden. De personages van Shakespeare die Hazlitt beschrijft werden door hem voor het eerst als individuen gezien, en niet als typen zoals gebruikelijk was - tot in de inleidingen bij Shakespeares werk van Dr. Johnson. Zijn uitvoerige karakteristieken van Hamlet (‘a great moraliser’), Lear (‘masterpiece in the logic of passion’), Shylock (‘a good hater’) zijn niet minder, of zelfs scherper dan die van Coleridge of Schlegel en hebben er voor gezorgd dat men ze anders ging zien.