Bedevaartsplaats
Churchills status als belangrijkste Britse staatsman van deze eeuw is in zijn eigen land nog steeds onomstreden. Dat bleek mij nog eens afgelopen augustus toen ik Churchills woonhuis Chartwell, zo'n vijfentwintig kilometer ten zuiden van Londen, bezocht. Het huis, gelegen in de heuvels van Kent met een prachtig uitzicht over de omgeving, werd door Churchill in 1922 gekocht en is na zijn dood in 1965 overgegaan in handen van de National Trust en voor het publiek opengesteld. De inrichting is grotendeels teruggebracht in de staat zoals het in de jaren dertig geweest moet zijn. Er is verder een aantal kamers als museum ingericht met allerlei Churchilliana. Zijn werkkamer waar hij zijn laatste jaren sleet is na zijn dood onveranderd gelaten. Het huis en het omliggende park, dat sterk te lijden heeft gehad onder de zware storm van oktober 1987, zijn een soort nationale bedevaartplaats geworden voor met name oudere generaties Britten. Lange rijen staan er dagelijks voor de eigenhandig door Churchill vervaardigde toegangsdeur met op hun toegangsticket de tijd waarop ze in ganzepas het huis mogen betreden. Pikant detail daarbij is dat het meeste opknapwerk aan huis en park na de Tweede Wereldoorlog door Duitse krijgsgevangenen is gedaan.
Chartwell vormde de uitvalsbasis vanwaar uit Churchill na de oorlog en de verkiezingsnederlaag van de Conservatieven bij de algemene verkiezingen van 5 juli 1945 zijn strijd om het tweede kabinet-Churchill voerde. Die nederlaag kwam voor Churchill als een grote klap na alle inspanningen die hij zich getroost had tijdens de oorlog. Zijn vrouw Clementine achtte het nog ‘a blessing in disguise’, waarop Churchill riposteerde met: ‘At the moment it seems quite effectively disguised.’ Hij liet er zich echter niet door uit het veld slaan, nam het leiderschap van de Conservatieve oppositie op zich en stortte zich op zeventigjarige leeftijd onvermoeibaar op de nieuwe taken die hij zichzelf gesteld had.
Het leiderschap van de parlementaire oppositie in de periode 1945-1951 vormde daarbij een belangrijke, maar zeker niet de belangrijkste taak. Bij debatten van enige importantie in het Lagerhuis was Churchill wel altijd aanwezig, maar de afhandeling van de dagelijkse gang van zaken berustte vooral bij het drietal kroonprinsen Anthony Eden, Rab Butler en Harold Macmillan. Twee andere taken hadden een hogere prioriteit. In de eerste plaats het waarschuwen van de westelijke wereld voor de gevaren van de nieuwe communistische grootmacht, de Sovjetunie; het aandringen op eenheid in West-Europa en het creëren van een blijvende band tussen de Verenigde Staten en West-Europa met Groot-Brittannië als onmisbare schakel. In deze periode hield Churchill drie van zijn bekendste toespraken: in 1946 de ijzeren-gordijnrede in Fulton en de oproep tot een verenigd Europa in Zürich en in 1948 zijn toespraak tot het Europa-congres in Den Haag. Overal werd hij met alle egards, die hem als ‘elder statesman’ toebehoorden, ontvangen maar zijn uitspraken leidden nogal eens tot verwarring. Zo ontstond bijvoorbeeld bij de continentale regeringen het idee dat Groot-Brittannië onder Churchills leiding de Europese integratie een warmer hart zou toedragen dan de regerende Labour Party, maar dat bleek na 1951 al snel een illusie.
De tweede taak waar Churchill zich met alle energie op wierp, was het schrijven van zijn oorlogsmemoires. Hij begon daar al kon na de beëindiging van de oorlog mee en ondersteund door enkele grote Amerikaanse en Britse uitgeverijen nam hij een heel stel medewerkers speciaal voor dit project in dienst. In juni 1948 verscheen het eerste deel in de Verenigde Staten (vier maanden eerder dan in Groot-Brittannië); er zouden er nog vijf volgen. Churchills The Second World War is door zijn persoonlijke betrokkenheid en literaire kwaliteiten zonder meer een mijlpaal in de geschiedschrijving over de Tweede Wereldoorlog. Nog voor het laatste deel in april 1954 in Engeland verscheen, kreeg Churchill in oktober 1953 er al de Nobelprijs voor de literatuur voor toegekend. Gilbert besteedt dan ook terecht veel aandacht aan de totstandkoming van dit literaire produkt, zonder het aspect van teamwork te verdonkeremanen. Zeker toen hij in oktober 1951 dan toch voor de tweede maal premier was geworden, kwam het leeuwedeel van het feitelijke werk neer op zijn medewerkers.