Jacob Hamel
Wat dan volgt is deel een van het boek: ‘Het paradijs’. Dat deel besteedt 't Hart aan herinneringen aan zijn jeugd en aan zijn buurt, die zo te zien zijn overgeschoten uit Het roer kan nog zesmaal om. Niet dat het geeft: ik mag 't Harts kleurrijke, licht doordraverige en licht verontwaardigde beschrijvingen van zijn vaderhuis wel. Al zijn verhalenbundels en de roman De aansprekers laten zien dat daar zijn fort ligt. In De steile helling heeft 't Hart naar mijn smaak de nostalgische jaren-vijftig-details wat al te veel aangedikt. De Bonte Dinsdagavondtrein, de emigratie, kinderkoor Jacob Hamel, de familie Doorsnee, de eerste wasmachine, NCRV's Johan Bodegraven, de papieren rijksdaalders, de eerste AOW, de wekelijkse wasbeurt in teil of onder de gemeentedouche, de nog virulente wederzijdse haat tussen katholieken en hervormden, het is allemaal een beetje veel van het goede. Wat kan verzoenen is dat 't Hart verhalen doet die wat mij betreft van onsterfelijke kracht zijn: hoe de plaatselijke brandweerwacht zich jaarlijks een ‘aanstekersploeg’ kiest, met voorkeur voor hen die in de saneringsbuurt woonachtig zijn; of hoe het verdrinken van een rijtje zeventiende-eeuwse bijbels tijdens de watersnoodramp een ouderling bijna van zijn geloof doet vallen. ‘Hij heeft zelfs zijn eigen Zoon niet gespaard, dus waarom zou hij zijn Woord sparen?’ probeert vader 't Hart, die óók lid is van de Mannenvereniging Schrift en Belijdenis, ouderling Strijbos op te beuren, hem onderwijl triomfantelijk voorhoudend dat het de goddelijke straf is, omdat de verzamelde trilogieën van Jan Mens de bovenste, door het water gevrijwaarde, planken van de boekenkast innemen, daar waar Gods Woord had horen te staan. Het zijn verhalen waar je, zo Hollands-tuttig en knus als ze zijn, vreselijk om kunt lachen, en die de moeite van het opschrijven waard zijn. Alleen:
kán het verbeelding zijn, dat 't Hart zulke verhalen al te losjes aan elkaar is gaan breien? Vergeleken bij klassieke verhalen als ‘Handel’, ‘De bunzing’, ‘Velasquez Keurkorps Major’ of ‘De neef van Mata Hari’ zijn de anekdoten waarmee deel één van De steile helling is gestoffeerd met zeer losse steken aan elkaar gezet, beginnen ze even ‘zomaar’ als ze eindigen, en kregen de hoofdstukken bleke schoolopsteltitels: ‘Het saneringsgebied’; ‘Het saneringsgebied gespaard’; ‘Emigratie’; ‘De verzamelaar’. Het valt zwaar om een boek waar zo slapjes aan gewerkt schijnt, te verdedigen.
Deel twee, ‘De tol’, doet weinig om die taak te verlichten. Het autobiografische eerste gedeelte blijkt te moeten fungeren als een lange aanloop voor deel twee, dat de vorm heeft van een novelle. Die speelt zich af in dezelfde, benedendijks gelegen saneringsbuurt als in deel een, wat de auteur helaas de gelegenheid geeft om aandoenlijke details over de zeden en gewoonten te Maassluis - waaronder een minutieuze linguistische verhandeling over de speciale Maassluizer betekenis van met iemand een badhokje delen - nóg een keer op te dissen. Het verhaal zelf leest nog het meest als een zwaar sentimentele navolging van vooroorlogse christelijke auteurs, in wier door Zomer & Keuning verspreide boeken gevallen meisjes bij de Heer de geestelijke rust vonden die Hij aan hun uiteindelijke onschuld wel verplicht was te geven. Maarten 't Harts ‘Ina Onderwater’ mag dan van de Heer een even weinig hoge dunk hebben als van het armoedige flanelbord van de zondagsschool (waar Jezus én zijn ezeltje gedurig afgleden), een ‘gevallen vrouw’ is ze zeker, en ze leert net als de heldinnen van Barend de Graaf eertijds de les dat een mens bij z'n stand moet blijven en niet ‘groos’ heeft te wezen.
Maarten 't Hart
FOTO FREDOY RIKKEN
Standsverschil, dat is inderdaad de studie die 't Hart bedoeld heeft te maken, en de boodschap is zelfs voor hardhorenden en leesblinden moeilijk te missen. De saneringsbuurt die het lot van Clazina Onderwater bepaalde mag dan inmiddels afgebroken zijn, standsverschil bestaat nog steeds, al lijkt het ‘amper te bestaan, komt het alleen aan de oppervlakte als je bij de dokter bent, en hij vraagt: “Ziekenfonds of particulier?” of als je in een ziekenhuis wordt opgenomen en de vraag rijst of je op een kamer zult liggen of op zaal, of als je doodgaat en je nabestaanden kunnen kiezen tussen een eigen graf of een huurgraf.’