Oerdegelijk vakmanschap
Freriks heeft met zijn drie voorgaande boeken al getoond over een oerdegelijk vakmanschap te beschikken, en juist dat vakmanschap houdt hem wat al te veel in het gareel. Hierdoor is Domino een nette roman geworden, af en toe wat al te keurigjes en stijfjes, een boek als een driedelig pak dat nog niet gedragen is. Soms wordt het allemaal wel erg soft en week: de kortstondige ontmoetingen met de drie vrouwen gaan in laatste instantie mank aan een te zwaar aangezet sentiment, voornamelijk doordat Freriks de ontmoetingen overlaadt met een intimiteit die slechts plausibel is als het zou zijn gegaan om verhoudingen van een wat langere duur. Zo slaakt de ‘ik’ meevoelend na een uitlating van Rita Cox over de vervuiling in de stad Milaan de verzuchting: ‘Rita en haar smetvrees.’ Alsof de ‘ik’ haar, in plaats van één etmaal, al maandenlang kent! Zo'n zinnetje waag je normaliter te gebruiken als je al een aantal keer met die smetvrees van de persoon in kwestie bent geconfronteerd en niet bij een allereerste ontmoeting, dat is koket. Dit is een minuscuul voorbeeld, maar ook de beschrijvingen van het emotionele wel en wee van zowel Sijsje als Paulien Linden hebben een beetje te lijden onder een toon die een soort gerijpte verbondenheid en dito intimiteit suggereert die nogal potsierlijk aandoen als je bedenkt dat het in wezen gaat om vluchtige ontmoetingen - de toon in Domino verandert dan voor even in een toontje. Maar: dit zijn de aanmerkingen die zijn gereserveerd voor de spreekwoordelijke kantlijn. Als gezegd is Domino een dankbetuiging, de dankbetuiging van een schrijver aan alles en iedereen die hem het belang van het ‘fabuleren’ heeft laten inzien.
■