Walvisvaart
Vervolg van pagina 9
verdord, en ook rendieren schoten de zeven niet; drie van hen stierven al in januari van het volgende jaar, aan scheurbuik; de laatste regels van het journaal (26 februari 1635) luidden: ‘...wij bidden Godt met gevouwen handen, dat hy ons uit dese benaude werelt verlossen wil, alst hem belieft so syn wy gereet want wy mogen het dus niet langer harden sonder eten of vyer, en wy konnen malkander niet helpen, elk moet syn eygen last dragen’.
Naderhant isser geen meer volck op Spitsbergen gebleven.
De landstations vervielen, de traankokerijen werden ontmanteld, de huizen waren al, volgens langsvarende ooggetuigen en schaarse reizigers, door vuur verwoest.
Het kostte land en zee van Spitsbergen honderd jaar om zich van de walvisvaartcultuur te herstellen.
‘Hebben de Nederlanders de Groenlandse walvis in de Noordatlantische wateren uitgeroeid?’ In een slotartikel in Walvisvaart in de Gouden Eeuw vragen P.J.H. van Bree en L. Hacquebord zich dat af. En hun slotsom is: ‘De Nederlanders zijn zeker mede verantwoordelijk voor die uitroeiing. Op zichzelf is dat natuurlijk slecht, maar als excuus kan gelden dat men toen niet beter wist. Een excuus dat niet meer geldt ten aanzien van de huidige walvisjacht’.
Ook de Willem Barendsz jaagt niet meer, het schip is eind 1965 verkocht aan Zuid-Afrika. Alleen Russische en Japanse walvisvaarders jagen nog in de Antarctische wateren (of elders) en, naar verluidt, ook Noordkoreaanse.
■