Moralist
Dit kun je hem achteraf voor de voeten werpen, maar wat je hem natuurlijk niet kunt verwijten is het enorme succes dat zijn opvatting in de jaren veertig en vijftig had - in feite nog steeds, ook al wordt er nu onder een andere vlag gevaren. Er zou iemand van zijn eigen formaat voor nodig zijn geweest om die invloed te verzwakken, en zo iemand was er blijkbaar niet. Daarbij komt dat Greenbergs theorie een antwoord was op een reëel probleem: het feit dat wij op deze wereld het hoofd moeten bieden aan een overstelpende hoeveelheid ellendige rotzooi en het feit dat die lelijke rotzooi overal zijn lelijke kop opsteekt: niet alleen in de kermissen en de supermarkten, maar ook in de kunst. Greenberg was geen snob, hij beriep zich in zijn kritieken nooit op de common sense van de goede smaak waarmee verfijnde geesten zich van filistijnen hopen te onderscheiden. Ook was hij geen cynicus die zich uit algehele desinteresse op een of andere tijdgeest beriep. Wel was hij een moralist, en daarmee plaatste hij zich in een oude traditie die via Ruskin terugvoert op de door hem hevig verfoeide Winckelmann. De moderne kunst was voor hem in een ernstige strijd gewikkeld tegen de kitsch en tegen het academisme. Als daarin weinig ruimte overbleef voor alles wat speels, communicatief en menselijk is, dan was dat volgens hem iets waar wij ons bij neer moeten leggen.
Omdat hij zijn blik zo ver op de einder zette, heeft hij één historische wetmatigheid over het hoofd gezien, namelijk dat zulke opvattingen als die van hem zelf de kans lopen officieel en academisch te worden, wat dan ook gebeurde. In zijn opvatting over fotografie was hij veel minder dogmatisch. Van alle artikelen over beeldende kunst in deze twee delen is dat over Edward Weston en Walker Evans het minst gedateerd en vooral daar komt tot uitdrukking hoe goed hij kon kijken zonder zichzelf kunstmatige beperkingen op te leggen.
■