Waar is Carmiggelt?
Vervolg van pagina 3
beetje overbodig, maar net niet helemaal. Hij geeft in ieder geval de zin een trager tempo: je ziet voor je geestesoog Carmiggelt vredig de krant lezen, je hoort de bel door het huis klinken - wie zou dat nou kunnen zijn? - en tja, als er gebeld wordt, dan slof je naar de voordeur, zo hoort dat. Op de een of andere manier draagt dat tussenzinnetje bij aan de goeiesloorachtigheid van de ik-figuur (die weliswaar Carmiggelt heet maar zeker niet aan de echte gelijkgesteld mag worden).
De echte slapstick komt meer voor in de oudere stukjes, dat is waar. De toon van de humor, het gevoel voor absurditeit, ironie, understatement is door de jaren heen hetzelfde, maar in het begin giet hij het meer in de situatie, zoals je een cabaretsketch zou kunnen opzetten, en later is het meer verstopt in de schrijfstijl, moeilijker te vatten in een concrete gebeurtenis. Een van zijn leukste stukjes uit de categorie slapstick is ‘Hogerop’, waarin hij en zijn vrouw de grootste moeite hebben om de ruzie van de bovenburen te kunnen volgen. (‘Rong rang,’ sprak de man. ‘Rong rang rilla.’ ‘Zo gaat het niet,’ fluisterde mijn vrouw. ‘Je mist de helft. Laten we het eens in de gang proberen.’) Uiteindelijk ziet hij zich gedwongen om op de gangkast te klimmen en een glas tegen de muur te plaatsen. Zoals gebruikelijk in een dergelijke vaudeville-situatie maakt de buurman zijn onvermijdelijke opwachting: ‘Hebben jullie voor een tientje guldens?’ vroeg hij. Je kon helemaal niet aan hem zien dat hij juist zo'n twist had uitgevochten. Somber zag hij mij daar bij het plafond liggen en zei: ‘Hallo.’
‘Hallo,’ antwoordde ik.
‘Ligt u op de kast?’ vroeg hij.
‘Och ja...’ zei ik.
‘Waarom eigenlijk?’ hernam hij.
‘'t Is lekker warm,’ sprak ik. ‘Warmte kruipt altijd naar boven.’
‘Dat wel,’ zei hij. ‘Maar is het niet ongeriefelijk?’
‘'t Went,’ antwoordde ik.
‘Vreemde gewoonte,’ peinsde hij. ‘Daar moest u eens een stukje over schrijven.’
Maar het stond er al in.
Iemand ongeremd aan het lachen weten te krijgen is het moeilijkste wat er is. Carmiggelt kon het.
■