Vrij Nederland. Boekenbijlage 1988
(1988)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 6]
| |
Twaalf dagen Een bergtocht door Perzië door Vita Sackville-West Vertaling: G. den Tex Uitgever: Veen, 120 p., f 22,90Louise FrescoVita Sackville-West was bepaald niet van plan haar echtgenoot te volgen toen hij in oktober 1925 naar Teheran werd overgeplaatst. Niet dat ze ooit bereid was geweest om elders als the hon. mrs Harold Nicholson het leven van diplomatenvrouw te leiden. Daarover waren de afspraken tussen Harold en Vita altijd duidelijk, hoe onconventioneel ze ook in die tijd geweest moeten zijn. Ze lieten elkaar vrij, in alle opzichten, om hun eigen leven en werk in te richten. Vita bracht het grootste deel van haar tijd in Engeland door, eerst in hun landhuis in Long Barn, vanaf 1930 in Sissinghurst, waar ze haar beroemde tuin creëerde. Ondertussen schreef ze talloze boeken en had een aantal min of meer stormachtige en diepgaande affaires, onder meer met Virginia Woolf. Harold Nicholsons carrière in de Foreign Service bracht hem naar uiteenlopende plaatsen, zoals de Balkan, Parijs en Berlijn. Maar altijd zocht Vita hem op, en bijna overal gingen ze samen op reis. Wat hen verbond in de jaren twintig was een intellectuele nieuwsgierigheid naar andere culturen en, vooral, de behoefte om hun ervaringen vast te leggen in (dag)boeken of in brieven. Twaalf dagen is het verslag van Vita Sackville-Wests tweede bezoek aan Harold in Perzië, dat oorspronkelijk in 1928 verscheen en nu opnieuw is uitgebracht in de serie Op Schrijvers Voeten van Veen. In principe is een dergelijke, mooi uitgegeven serie die de reiservaringen van allerlei bekende en minder bekende schrijvers omvat en daardoor een extra waarde meegeeft, een lovenswaardig initiatief. Maar het blijft me een raadsel waarom de uitgever het blijkbaar niet nodig acht om een boek als dit van een voorwoord te voorzien. Immers, ondanks de prachtige natuurbeschrijvingen is Twaalf dagen beslist niet Vita's beste boek, en kan het eigenlijk nauwelijks op zichzelf staan. Wie wil er in 1988 nog weten hoe een Engelse dame van goede afkomst in het voorjaar van 1927 door Perzië reisde en wat ze ervan vond? Twaalf dagen wordt pas de moeite waard als je het leest tegen de achtergrond van Vita Sackville-Wests verhouding met Harold Nicholson en haar ontluikende schrijverschap. Zonder voorwoord of inleiding kunnen de lezers van vandaag slechts naar de achtergronden van dit werk gissen, zodat voor de meesten niet veel meer overblijft dan een schitterend geschreven verhaal over een primitief en ontoegankelijk gebied in wat nu een deel van Iran is. Onze vooroordelen over dat land worden op die manier maar al te gemakkelijk bevestigd, en dat kan toch nauwelijks de bedoeling zijn van een uitgever van reisliteratuur. Perzië appelleerde aan Vita's romantische fantasieën. Harold Nicholson stimuleerde haar om mee op reis te gaan naar het zuidwesten van het land omdat hij hoopte dat zij zich aangetrokken zou voelen tot het onherbergzame landschap en het trotse karakter van de bevolking. Twaalf dagen munt inderdaad uit in lyrische beschrijvingen van de Bakhtiaarse bergen. ‘Bruine dorpen tussen populieren, met de blauwe koepels van kleine moskeeën en ronde duiventorens, en bloesem... die over de muren schuimt, roze bloesem, witte bloesem, als een nevel.’ En, in schokkend contrast met dit ‘zachte Perzië van de dichters, van de tuinen, de luit en de nachtegaal’, de grimmigheid van het berglandschap, de vettige rode modder, de regen die overgaat in sneeuw en de ‘vreemde stuiptrekkingen van de aarde die de heuvels omhoog hebben gestuwd.’ Uiteraard heeft de vegetatie haar bijzondere aandacht. ‘Het grove groene blad van de herfsttijloos bedekte de oevers en keizerskronen, stram als de bloemen op een gotisch wandkleed, schoten met hun schitterende oranje op tussen de rotsblokken.’ Een tuinman in Isfahan had haar verteld dat ze onderweg de goudpaarse Iris reticulata zou tegenkomen, en ze neemt zich onmiddellijk voor om minstens duizend bollen te verzamelen voor haar Engelse tuin. ‘Onnodig te zeggen dat de Iris reticulata in geen velden of wegen te bekennen was. Maar de heuvels waren blauw van de druifhyacinthen die tussen het jonge koren glinsterden van de regendruppels...’. Met verbazing registreert ze het leven van de nomadische Bakhtiari die twee keer per jaar de moeilijke route door de bergen afleggen met hun dieren. ‘En de lucht was vervuld van het jammerlijke geschreeuw van de kudde die zich, voortgedreven door de herder, langs de steile heuvel omlaag stortte.’ Het zijn stuk voor stuk bladzijden vol treffende Perzische miniaturen. Langzamerhand leidt de confrontatie met de Bakhtiari en hun harde bestaan tot beschouwingen over de merites van deze beschaving in vergelijking met de westerse die zich, ook toen al, in de vorm van olievelden, wegen en medische zorg aan de bevolking opdringt. Die gedachten borduren voort op een ongoing discussion tussen haar en Harold Nicholson, die ook in hun briefwisseling terug te vinden is. Vita moet haar ideeën over het idyllische van het nomadenleven uiteindelijk herzien. Het is een harde strijd om het naakte bestaan, die vrouwen vroeg oud maakt, kinderen met onverzorgde wonden laat voortlopen, en hen van de wieg tot het graf dwingt telkens maar weer die zware tocht over besneeuwde passen te ondernemen. Ze concludeert dat de bekoring van het herdersleven vooral op literaire conventie berust en zeker niet door de herders zelf wordt gedeeld. ‘Romantiek bestaat alleen bij gratie van ergens anders of een andere tijd.’ Toch is het juist die romantiek die haar zo aanspreekt en haar mooiste passages inspireert. Zodra ze tracht haar ervaringen te verbinden aan gedachten over een nieuwe beschaving, dwaalt ze af en verliest Twaalf dagen veel van zijn aantrekkelijkheid. Elegante beschrijvingen zijn haar niet voldoende, want ze pretendeert daaruit algemeen geldende ideeën af te leiden. Plato (De Staat) en andere auteurs worden tot getuige geroepen om haar conclusie dat Perzië het beste af is met de instelling van een meritocratie, te onderbouwen. Alleen vergaande en autoritaire veranderingen in het binnenlandse bestuur kunnen de onwetendheid en apathie van de bevolking bestrijden. ‘Een antidemocratische opvatting, maar de enig mogelijke als het gaat om een primitieve gemeenschap.’ Hier herkennen we de Vita Sackville-West die haar leven lang een zeer neerbuigende houding had tegenover middle-class-burgers en andere ongeletterden, en gespeend was van ieder politiek inzicht. Twaalf dagen is opgedragen aan Harold Nicholson en zijn naam komt terloops een aantal keren voor in de tekst. Alleen tussen de regels door wordt iets duidelijk van de gevoelens die ze voor hem koestert. Ze hebben zich stilzwijgend, zoals zo veel van hun afspraken tot stand kwamen, voorgenomen om iedere opmerking over de ongemakken van de reis te vermijden. En daar houden ze zich aan. Met één uitzondering, als ze samen, los van de rest van het gezelschap, verdwalen tijdens een hevige stortbui. ‘“Dit verdomde land!” zeiden we bijna in tranen, “waarom zijn we ooit hier naar toe gekomen?” “Ik heb een hekel aan bergen,” zei hij daar in het bos tot zijn knieën onder de modder. “Ik haat tenten,” zei ik. “Maar we moeten doorzetten,” zeiden we. We staarden elkaar aan, zo treurig dat we tenslotte in lachen uit barstten.’ Ondanks het ontbreken van enige expliciete verwijzing naar hun relatie, is Twaalf dagen niet alleen een reisverslag of een filosofisch traktaat, maar ook heel duidelijk een boek over het huwelijk van Vita Sackville-West en Harold Nicholson. De vanzelfsprekende manier waarop ze met elkaar omgaan en discussiëren, in aparte tenten slapen, bij aankomst lauwe champagne drinken, en Vita de auto bestuurt - elk van die scènes biedt in zekere zin een Portrait of a Marriage, om de titel van Nigel Nicholsons boek over zijn ouders te citeren. ■ |
|