Bouvard en Pécuchet
Vervolg van pagina 3
kortkomingen eigenschappen zijn van de Natuur, net als overstromingen en stormen’, wat volgens de notabelen volstrekt immoreel is. Door deze ervaringen en aanvaringen ontwikkelt zich bij hen het vermogen de domheid bij anderen te onderscheiden en die niet langer te verdragen. Dit schrijft Flaubert bijna terloops op driekwart van de roman, en het klinkt niet érg overtuigend. Immers, alles wat de helden deden en dachten was een mengsel van domheid en intelligentie, en nu zouden ze daar ineens boven staan? Ze liggen een neuslengte voor op hun medeburgers, net genoeg om hen achter zich te laten. Na deze opmerking hebben we nog het experiment met de twee jeugdige wezen Victor en Victorine te goed, twee wilden die ze alles proberen bij te brengen wat ze zelf hebben geleerd. Maar het experiment mislukt, ze krijgen het niet voor elkaar hen te temmen. Ook moet dan nog de hooglopende discussie komen over het geloof met priester Jeufroy, eindigend in de schitterende scène tijdens het noodweer waarin Pécuchet met verbluffende vasthoudendheid het godsbewijs probeert te kraken. (‘Pécuchet liet meneer Jeufroy niet meer met rust. Hij overviel hem in zijn tuin, wachtte hem op bij de biechtstoel en zat hem in de sacristie op de hielen.’) Er verandert eigenlijk niets na die opmerking, Bouvard en Pécuchet zijn zo intelligent en dom als ze waren. Ze zijn intelligent omdat ze argeloos de kern van alles wat ze onder ogen krijgen weten te raken; ze zijn dom omdat ze zich door alles laten meeslepen. Dat pleit voor hun ontvankelijkheid en nieuwsgierigheid, maar het is vooral goed voor de roman omdat Flaubert daardoor in de gelegenheid is om uit te pakken met zijn scherpzinnigheid. Bouvard en Pécuchet kunnen niet tegen het gebrek aan zekerheid waar ze steeds op stuiten. (‘Oh! Die twijfel! Die twijfel! Ik geef nog de voorkeur aan het algehele niets!’ roept Bouvard ‘met zijn hoofd in zijn
handen’.) Daarbij staat Flaubert te lachen: dat ze zo stom zijn om naar zekerheden te haken!
Tegen het einde van zijn leven begon Flaubert Schopenhauer te lezen. Dat beviel hem wel, dat idealisme gecombineerd met pessimisme. Dat is dan ook de filosofie van Bouvard en Pécuchet waar Toergenjev zo benieuwd naar was. Op alles uit zijn, maar op niets rekenen.
■