Annie Cohen-Solal
Vervolg van pagina 6
ooit heeft laten uitkomen.’ De biografe was zeker geen idolaat bewonderaarster van haar onderwerp, ze bewaarde afstand. ‘Wat me vooral interesseerde was: wat waren de omstandigheden die maakten dat één man zo'n grote greep op het Franse denken kon hebben? Neem het feit van zijn fellow-travellership van de communistische partij. Hij was dat maar vier jaar, van 1952 tot 1956. Ik ken geen Franse intellectueel die zo ver verwijderd was van de partij als hij en die er zo weinig tijd ingestoken heeft. Vóór die periode was hij existentialist, en gehaat door de communisten. Erna maoïst, dus ook gehaat. Die vier jaar waren maar een korte etappe in zijn leven. Waarom moet die arme Sartre het dan ontgelden? Maar hij had zo'n charisma dat zijn stem verder droeg dan alle andere. Iedereen herhaalde wat hij zei en daarom leek het veel meer.’ Wel vindt ze zijn rol in het Franse verzet achteraf niet zo verheffend: ‘Het grote gebaar dat hij had moeten maken, heeft hij niet gemaakt. Hij is in Parijs gebleven, heeft er geschreven en gewerkt. Iedereen zei weliswaar: Sartre met een geweer, dat wordt een ramp. Hij was zo opvallend, zo klein en zo scheel. Maar goed, dat zijn details. Met zijn hoofd was hij in verzet, maar in zijn daden was hij ambivalent. En in zijn geëngageerde literatuur van na 1945 zit zeker een heftig schuldgevoel daarover, daarvan ben ik overtuigd.’
Annie Cohen-Solal bevrijdt zich langzaam van de schim van Sartre. Ze is nu bezig aan een historisch overzicht van het Europa van meteen na de oorlog, de ‘black box’ zoals ze het noemt van de jaren 1944-1948. Ze had lang het gevoel dat Sartre over haar schouder mee las, en bij elk boek betrapte ze zich erop dat ze dacht: wat zou hij ervan gezegd hebben? ‘Ik had een fascinatie voor de kracht van die man, voor die enorme interesse en nieuwsgierigheid. Al in 1925 had hij het over Chaplin, over jazz, over revolutie, over Freud. Hij was voor mij de verpersoonlijking van een bepaalde manier van denken, die niet meer bestaat. Hij was een symbool. Er waren mensen die zoals hij probeerden te leven, die geen kinderen wilden omdat hij ze niet had, en geen huizen om dezelfde reden. Hij was soms grotesk, maar hij was een fenomeen. Ik houd niet van mensen die nu van hem een zondebok maken of hem een nul vinden. Hij was geen nul, en hij is onvervangbaar. Je vervangt toch ook geen tijdperk?’
■