Decadentie
Vervolg van pagina 7
schreef hij het grootste gedeelte van het dertiende hoofdstuk van Een liefde. Dat hij er een paar jaar later vurig naar verlangde weer ‘gek’ te zijn zoals toen, omdat hij toen zo prachtig kon schrijven, sluit aan bij het portret dat Barrès geeft van de op hun zenuwziekte terende zonen van Baudelaire. In de wereld van het personage Mathilde - zelf zo neurotisch als een overspannen seismograaf - is de vaste werkelijkheid opgelost tot beweeglijke bewustzijnsformaties waarvan zij zelf het middelpunt vormt. Daarin, en in een impressionistisch geworden taal die de details naar voren haalt, sluit Van Deyssel aan bij elementen die in de cocktail van het Franse decadentisme aanwezig waren. De masturbatiescène van Mathilde, middenin de laaiing, zou daarbij wel eens het symptoom van perversie en gedepraveerdheid kunnen zijn dat Van Deyssel alsnog in de wereld van Praz brengt. Het is maar een provinciale variant, geenszins op het niveau van wat Praz allemaal in de aanbieding heeft, maar het Amsterdam van 1880 was nu eenmaal Parijs niet. Een goede, want preutse getuige - alleen aan zulke getuigen kan men zien dat er weerstand moest worden overwonnen - was Van Eeden; en die gebruikt, in een niet verzonden brief aan Van Deyssel, in dit verband het woord dat bij Goedegebuure zo vaak te vinden is: pervers. Hetzelfde zal gebeuren bij Van Deyssels Menschen en bergen. Ook hier heeft Van Deyssel zich gezet tot de creatie van grensverleggende weerzinwekkendheid: de legendarische ‘poep-scène’ is uiteindelijk verdwenen, maar de ‘vervloekte, grove, walgelijke bloote-billen-visie’ die Van Eeden zo stoorde is gebleven. Om een bijzondere en erotische schoonheid in dit alles gaat het niet: algolagnie kan ons hier dus niet tot Praz brengen. Maar wat Van Eeden in verband hiermee noteert, lijkt in al zijn misprijzendheid een treffende karakteristiek van de decadent, op zoek
naar steeds verfijnder kicks: ‘hij krijgt perverse neigingen als een Chineesche lekkerbek die rotte eieren en bedorven visch eet’. In een verruimde Praz waarin ook de provincie tot zijn recht komt - dus, naar ik hoop, in een verruimde en helderder opgezette Goedegebuure - zou de eigen plaats die Van Deyssel in het decadentisme inneemt, wel eens groter kunnen zijn dan blijkt uit Decadentie en literatuur. En dat geldt, denk ik, voor meer Nederlanders dan de door Goedegebuure genoemde.
■
Dick van Halsema is verbonden aan de vakgroep Neerlandistiek van de Vrije Universiteit.