‘Beste vriend, soms denk ik dat je me te productief vindt’
De briefwisseling tussen Louis Couperus en zijn uitgever L.J. Veen
Louis Couperus en L.J. Veen. Bloemlezing uit hun correspondentie Bezorgd, ingeleid en van aantekeningen voorzien door H.T.M. van Vliet Uitgever: Veen, 263 p., f 34,50, geb. f 54,50
Atte Jongstra
De brieven van Louis Couperus aan zijn uitgever L.J. Veen werden in 1977 uitgegeven door F.L. Bastet in de reeks ‘Achter het boek’. In die uitgave ontbraken de brieven die Veen terugschreef omdat die niet voorhanden waren. H.T.M. van Vliet vond in het toen nog niet geïnventariseerde Veen-archief in het Letterkundig Museum naast andere correspondentie van Veen ook een flink aantal brieven aan Couperus. Uit de nu tweezijdige briefwisseling maakte hij een selectie, waaruit de lezer zich een beeld kan vormen over de betrekkingen tussen Nederlands beroemdste schrijver van zijn tijd en diens uitgever.
In Maatstaf van juni/juli 1963 verscheen een artikel van Pierre H. Dubois onder de titel ‘Werd Couperus onderbetaald?’ Aan de hand van berekeningen toonde Dubois aan dat het antwoord op die vraag ‘nee’ moet luiden. Couperus mocht zich integendeel in zijn handen knijpen voor de honoraria die hij bij uitgever L.J. Veen wist te bedingen. Marcellus Emants bijvoorbeeld was er, toen hij in 1886 zijn totale verdiensten na negen (redelijk tot zeer goed ontvangen) boeken eens uitrekende, 525 gulden bij zijn artistieke arbeid ingeschoten. En in vergelijking tot Vestdijk, zo rekende Dubois uit, had Couperus het vijfvoudige voor zijn boeken ontvangen.
Had hij in uitgever L.J. Veen een soort mecenas gevonden?
Louis Couperus en L.J. Veen hebben, met tussenpozen, gecorrespondeerd van 1890 tot 1919, Veens sterfjaar. De brieven van Couperus aan zijn uitgever werden door Bastet in 1977 in de reeks ‘Achter het boek’ integraal uitgegeven. In die uitgave ontbreken echter de brieven die Veen terugschreef, om de eenvoudige reden dat ze nog niet waren teruggevonden. Vooreen deel van de Veen-brieven is dat ondertussen veranderd: in het Letterkundig Museum vond H.T.M. van Vliet in het nog niet geïnventariseerde Veen-archief een aantal kopieboeken, waarin naast andere correspondentie ook een flink aantal brieven aan Couperus. Helaas ontbreken de kopieboeken uit de jaren tot 1898, zodat we over de eerste periode van samenwerking van Veens kant nog steeds niets weten. Maar voor de tijd vanaf 1898 is het dankzij deze vondst mogelijk de correspondentie van beide zijden te volgen en dat is een grote aanwinst. Van Vliet laat dat zien in Louis Couperus en L.J. Veen. Bloemlezing uit hun correspondentie, een representatieve brievenselectie, die hij voorzag van een inleiding en voortreffelijke aantekeningen.
Vrijwel alle contacten tussen Couperus (die zeer veel in het buitenland verbleef) en zijn uitgever zijn per brief verlopen, ze hebben elkaar in al die jaren slechts een paar keer ontmoet. Hun correspondentie is een zakencorrespondentie. Persoonlijke kwesties kom je bij hoge uitzondering tegen. Voor een zekere genegenheid moet je, vooral bij Couperus, tussen de regels lezen. Op een enkele plaats lezen we een paar joviale woorden, maar ze lijken aan Couperus' pen ontsnapt. Het heeft er alles van dat hij het contact juist zakelijk heeft willen houden met het oog op zijn onderhandelingspositie. Want in veel brieven, en zo hoort het ook in de brieven tussen auteur en uitgever, wordt over de hoogte van het honorarium gediscussieerd.
Veen moet hebben beseft dat hij in 1892 met Couperus de grootste schrijver van zijn tijd had binnengehaald. Een schrijver alleen, die van de pen moest leven en die de nodige financiële noten op zijn zang had. En Couperus, zo schrijft Bastet in zijn brieveneditie van 1977, ‘was opvallend goed in rekenen, om niet te zeggen in het naar zich toe rekenen’.
De eerste tien jaar kon Veen met enig gemak tegemoetkomen aan de financiële eisen van zijn auteur. Dankzij Couperus' populariteit konden diens hoge honoraria worden doorberekend in de prijzen die dan ook ver lagen boven wat men gewoonlijk voor een boek moest betalen. En op die manier kon Veen aan de uitgave van de roman Extaze (1892), de novelle Een illuzie (1892), de tweede druk van de dichtbundel Een lent van vaerzen (1893), de roman Majesteit (1893), de schetsenbundel Reis-impressies (1894), de dichtbundels Orchideeën (2e dr. 1895) en Williswinde (1895), de roman Wereldvrede (1895), de novelle Hooge troeven (1896), de Flaubert-vertaling De verzoeking van den H. Antonius (1896), de autobiografische roman Metamorfoze (1897), en de sprookjes Psyche (1898) en Fidessa (1899) ook zelf het een en ander verdienen.
Couperus en Veen