Van hot naar her
Bergman vertelt associatief, hij springt van zijn prilste herinneringen naar 1965 en weer terug en naar 1930, en opeens is het 1986. Het effect is literair, geeft het gevoel dat je een roman leest met te veel personages van wie de namen bovendien sterk op elkaar lijken. Neem bijvoorbeeld al die mensen die ook Bergman heten. Maar geen familie. Familie trouwens in overvloed, je zou zeggen een bont geheel, als het niet zo grauw was, daar in die noordelijke kerkse kringen. Verder wemelt het van de losse opmerkingen, losse herinneringen die hem zomaar te binnen schieten, van niet uitgewerkte gedachten, gedachtensprongen. Het effect is soms dat je de tel kwijtraakt. Door de nietchronologische volgorde, de sprongen van hot naar her lijkt het alsof Bergman tientallen huwelijken achter de rug heeft. Als er ‘mijn vrouw’ staat is het vaak een hele puzzel erachter te komen wie hij nu weer bedoelt. Toch tel ik, na het aanleggen van mijn register, niet meer dan zeven huwelijken. Inderdaad, een zelfportret als legpuzzel.
Ingmar Bergman
david levine
Hij blijkt een fabelachtig geheugen te hebben, dat soms kennelijk is gesteund door zijn dagboeken, zijn foto's en zijn fantasie. Wat hij zich van zijn prilste jeugd herinnert grenst aan het onwaarschijnlijke. Allerlei vaak met bewogenheid beschreven kamers, tantes, huizen, dienstmeisjes en vooral zijn ouders, die de alfa en de omega van zijn leven zijn geweest, als dit boek inderdaad een juiste indruk geeft. Het laatste hoofdstuk is gewijd aan zijn moeder, het voorlaatste aan zijn vader, over wie hij aanvankelijk niets dan hatelijkheden meldt. Zijn opvoeding vat hij samen met de woorden: ‘Zonde, bekentenis, straf, vergiffenis en genade’, en daarmee wil hij niet alleen zijn naïeve ontvankelijkheid voor het (vooroorlogse) nazisme verklaren (‘Wij hadden nooit over vrijheid horen praten en wisten nog minder hoe die smaakte. In een hiërarchisch systeem zijn alle deuren gesloten’), maar eigenlijk zijn hele bestaan en dat van zijn familie, getypeerd met de woorden ‘De verlamming van het geslacht Bergman’. De feitelijke verlamming van zijn broer verklaart hij aldus: ‘...verlamd van woede, verlamd door twee overweldigende schaduwgestalten, verstikkend en ongrijpbaar: vader en moeder.’
Met politiek heeft Bergman zich nauwelijks beziggehouden. In plaats daarvan zocht hij het, naar eigen zeggen destijds, in religie, en psychologie. Over religie hoor je hem hier niet meer, de psychologie heeft die rol volledig overgenomen.
Dat Bergman psychologiseert, zal niemand verbazen. Soms lijkt het boek wel de autobiografie van Oedipus zelf. Wie van Bergmans films houdt, zal nog meer van hem houden na het lezen van Laterna Magica. Wie zijn bedenkingen heeft over de wijze waarop Bergman zijn persoonlijkheid opdringt, waarop hij psychologie bedrijft en zijn verhaal meeslependromantisch vertelt met behulp van verregaande manipulatietechnieken, zal toch moeten toegeven dat er prachtige beeldende beschrijvingen in voorkomen van bijvoorbeeld ooms ‘met hun angstaanjagende vrouwen’ en hartstochtelijke opsommingen van allerlei eigenschappen van vrouwen.
Zoals gezegd, het is een chaotisch boek, Maar de chaos past heel wel bij de bijna ononderbroken woede die uit Bergmans geschrift blijkt, woede of wanhoop, al of niet gespeeld, gehuil, gemopper, geklaag, gekanker. Een grote nachtmerrie. Doem en erfzonde veroorzaken soms een sfeer zo triest dat ik erom moest lachen. Misschien ook wel omdat ik er een enorm theater achter vermoedde, en ook hier fictie en werkelijkheid, wanhoop en gespeelde wanhoop niet kon onderscheiden.
De niet-chronologische manier van vertellen maakt het moeilijk om hem op onwaarheden te betrappen. Soms merk je toch dat er iets niet klopt. Bijvoorbeeld wanneer hij het op bladzijde 76 heeft over ‘het pikkedonker’ van zijn eenzame, zielige, van seksualiteit verstoken puberteit, om precies te zijn op zijn veertiende jaar, terwijl hij op bladzijde 113 op dezelfde leeftijd een buitengewoon intiem vriendinnetje blijkt te hebben.
Bergman is een leugenaar die voortdurend berouw heeft over zijn leugens. Een biechteling. Iemand die in staat is tot grote spijt. ‘Ik ken de man niet die ik veertig jaar geleden was. Mijn afkeer van hem is zo diep en mijn verdringingsmechanismen hebben zo effectief gefunctioneerd dat ik me de situatie alleen met de grootst mogelijke moeite voor de geest kan halen (...) Ik vertrouwde niemand, beminde niemand, miste niemand.’ Alle denkbare kritiek die men op Bergman kan hebben uit hij zelf, op heftige toon. Hij geeft zich er zelfs rekenschap van dat hij koketteert met zijn slechte geweten.
Bergman wil eerlijk zijn, en dat ontaardt geregeld in een confidentie-manie. Waren sommige van zijn films al schaamteloos autobiografisch, in dit boek staat wel erg veel ‘privé’. Hij licht ons in over het toneel, de acteurs, de intriges en de theaters in Zweden, Engeland en Duitsland; over het belastingschandaal van 1977; over zijn kwalen; en niet te vergeten zijn stoelgang. Hij onthult voor welke personages zijn vrouw Gun Hagberg model heeft gestaan. Tegelijk wil hij eigenlijk ook terughoudend zijn: ‘Iemand zegt dat ik iets over mijn vrienden zou moeten vertellen. Dat is niet realistisch, voor zover je niet vreselijk oud bent en je vrienden het aardse al verlaten hebben. Anders wordt het babbelend balanceren op het slappe koord tussen indiscretie en geheimhouding; maak je niet ongerust, ik zal je laten lezen wat ik heb geschreven.’ Dat schrijft hij aan het eind van het boek, na 254 bladzijden balanceren op datzelfde slappe koord. En even verderop: ‘Nee, ik schrijf niet over mijn vrienden, dat is onmogelijk, ik schrijf ook niet over mijn vrouw Ingrid.’ Inderdaad is Ingrid de enige vrouw (zijn echtgenote sedert ongeveer 1968) die alleen maar heel terloops en zonder achternaam wordt vermeld. Dat hij over film, zijn films weinig of niets kan of wil zeggen is in 1970 gelogenstraft door het interviewboek Bergman om Bergman. In het Engels: Bergman on Bergman.
In één opzicht verschilt een autobiografie in ieder geval van een roman. Het slot, de afloop ontbreekt. Bergman doet niettemin pogingen daar iets over te zeggen en conclusies te trekken:
‘Ik hoop dat ik verstandig genoeg ben om op tijd weg te gaan. Wanneer is “op tijd”? Is “op tijd” al aangebroken?’
‘De zinloosheid grijnst! Zoveel inspanningen, verdriet, onrust, wanhoop, hoop en zo weinig vreugde. Het heeft allemaal geen enkele zin gehad.’
■