Psychologisch wrak
Het begint allemaal met een aan diggelen gegane voorruit van 's schrijvers Citroën. Niet alleen het ongeluk zélf doet hem schrikken, maar ook en vooral de aanblik van het versplinterd glas, dat weliswaar op zijn plaats was blijven zitten maar dat ‘een kunstig mozaïek van allemaal verschillende ijskruimels’ onthulde. Het mozaïek in kwestie drukt de schrijver bijkans letterlijk met zijn neus op de feiten. Was zijn leven naar zijn idee tot dan toe langs één lijn verlopen, nu toonde zich slechts een onrustbarende ordeloosheid. De schrijver mocht er dan in geslaagd zijn een literaire tour de force tot een goed einde te brengen, maar ‘wat er van hemzelf overbleef, was een psychologisch wrak’. Het bestaan blijkt ‘verbrokkeld als zijn voorruit, zonder uitzicht’. In de verderop in het boek te vinden ‘Melancholische overpeinzingen’ wordt stukje bij beetje onthuld hoe en waarom de schrijver het spoor bijster is geraakt. Niet alleen is ‘zijn romanheld’ een vreemde voor hem geworden, ook heeft het zittend schrijversleven hem fysiek verramsjt, is hij zich bovenmatig gaan ergeren aan het gebabbel en gekonkel binnen het literaire wereldje, heeft hij zijn vrienden verloren en is hij zich op het ongezonde af gaan richten op de vrouwen, daarmee de bekoringen maar ook het onheil in huis halend. Hier samengevat ziet deze problematiek er weinig verheffend uit, maar op een enkele uitzondering na laat Geerten Meijsing, vooral door een verbluffende gedetailleerdheid, voornoemde struggle for life ontstijgen aan het alledaags schrijversgemopper.
Geerten Meijsing
marco sweering
De ‘Melancholische overpeinzingen’ vormen de schakels tussen de vijf lange verhalen waarin telkens een andere vrouw als ‘veranderlijk en wisselvallig’ wordt geïntroduceerd. Zo is er de brievenschrijvende bewonderaarster Beatrijs, een struise en tietloze Zeeuwse die ineens voor de deur van het Toscaanse onderkomen van de schrijver staat en hem overtuigt van de noodzaak naar Nederland terug te keren. In de andere verhalen treden achtereenvolgens Aleid, een jongensachtig vampje en een kruising tussen Kim Wilde en David Bowie, en Manet, de intelligente maar licht overspannen echtgenote van een bevriend componist, voor het voetlicht. Met deze drie tegenspeelsters wordt, al of niet uitbundig, maar in ieder geval met de grootst mogelijke inzet de liefde bedreven. Dit gebeurt nu juist niet met Eva, een fanatiek promiscue blondine die het met zowat iedereen wenst aan te leggen behalve met onze held: ‘Je hoeft toch niet aan me te zitten. Ik heb vanmiddag nog geneukt en het doet helemaal pijn daar.’ Met dezelfde zakelijkheid waarmee ze hem afwijst, stemt Eva ten slotte in, maar op dat moment, te vinden op blz. 313, ontbreekt het de hoofdpersoon aan iedere lust - de eerste keer in het boek.
Zakelijk, dat is wel het laatste wat Geerten Meijsing wil zijn als het om het beschrijven van deze dames en hun erotische eigenaardigheden gaat. Terwijl in veel recente Nederlandse literatuur er in ontnuchterend ondubbelzinnige taal verslag wordt gedaan van troosteloze nummertjes onder het pornografisch licht van de T.L.-buis, zijn er in Veranderlijk en wisselvallig passages te vinden van een broeierige, feestelijke vunzigheid die, opnieuw, doet denken aan bijvoorbeeld het slot van het tweede deel van A.F.Th. van der Heijdens De tandeloze tijd.
Het verhaal dat mij echter het meest bevalt is ‘In vieren (Is er dan nergens...?)’, waarin de ik-figuur op afstand verliefd raakt op de populaire hoofdstedelijke jazzmuzikante Laura Lauweren. Hij ziet haar optreden in diverse Amsterdamse gelegenheden en begint haar te bewonderen met een intensiteit die neigt naar het onvervalste dwepen - en dit laatste bedoel ik zeker niet negatief: er schuilt tenslotte altijd een groot genoegen in het aanschouwen van een getalenteerde dweper. Na veel aarzeling en een reeks onbeantwoorde brieven nodigt de ik deze Laura (in wie de muzikaal geïnteresseerde lezer wel Vera Vingerhoeds móét herkennen) uit voor een diner, en van deze en andere ontmoetingen wordt op een dermate adorerende wijze verslag gedaan dat je er zelf bijna verliefd van zou worden. Met deze Laura komt het uiteindelijk niet verder dan een vluchtige omhelzing. Gelukkig maar, zou ik bijna zeggen: de aanstekelijke Begeisterung waarmee Meijsing haar het hele verhaal lang beschrijft zorgt voor een soort hedendaagse hoofse lofzang, roerend en meeslepend. Maar niet alleen zijn deze vijf verhalen lezenswaardig door de portrettering van de verschillende vrouwen, ook de telkens wisselende context wordt met verve en soms in hoogst komische bewoordingen uit de doeken gedaan. Het verlangen naar het jongensmeisje Aleid speelt zich bijvoorbeeld af ten tijde van het eigenhandig verbouwen van een riante woning, terwijl in het verhaal ‘Quick step’ niet alleen de kortstondige relatie met Manet maar ook haar huwelijk met de eigenzinnige, mislukte componist Julius tot in details wordt beschreven. De adoratie voor Laura Lauweren ten slotte is verpakt in een terugblik op de steeds groeiende liefde van de ik-figuur voor de jazz en doet niet onder voor sommige van de meest sfeervolle ‘jazz-verhalen’ van F.B. Hotz.