Bruce Chatwin
Vervolg van pagina 3
Rimbaud kan dat van een willekeurige wereldburger worden geplaatst, die dolbij is met een dak boven zijn hoofd en een tuintje om in te tuinieren en die panisch zou worden bij het idee dat hij voortaan op reis zou moeten. Een dak boven je hoofd biedt nog altijd een betere bescherming tegen de hyena's dan een toevallig eucalyptusbosje. En waarom zouden Charles en Arthur meer representatief zijn voor het menselijk ras dan Jan en Marie? Zo ontmoette ik tijdens een van míjn verre reizen op de boot van Dover naar Oostende een Nigeriaan, die het volgende opmerkte: ‘Jullie westerlingen zijn altijd maar op reis. Altijd maar rush, rush, dan hierheen, dan daarheen. Waar is dat goed voor? De meeste Afrikanen kennen alleen hun eigen dorp.’
Ik wil niet suggereren dat een willekeurige Nigeriaan op een boot dichter bij de bronnen des levens staat dan westerling Bruce Chatwin. Maar Chatwin zelf lijkt dat wel te geloven. Zijn boek staat vol met dit soort gesprekjes, die alleen het tegendeel beweren. Hij legt zijn oor te luisteren bij een willekeurige verzameling mensen op de wereldbol en heeft voor ons allen het antwoord klaar. Gaat heen en reist, en het Geluk zal u deelachtig worden.
Maar als iedereen altijd maar op reis is, waar moeten we dan de tijd vinden om nog eens een boek te schrijven, een schilderij te maken of een écht paleis te bouwen? En hoe gaat het dan met het heimwee? Zal dat zomaar verdwijnen als het Heim zelf maar verdwenen is? En waar moeten we dan onze ansichtkaarten naar toe sturen? Te veel vragen waar Chatwin hoegenaamd geen antwoord op geeft, eenvoudig omdat het niet in zijn kraam te pas komt.
Chatwin is een schrijver, geen wetenschapper. Het meest geslaagde gedeelte van dit boek zijn de beschrijvingen, de ontmoetingen met vreemde gasten, de anekdotes en de gesprekjes - alles waar In Patagonia en The Viceroy of Ouida uit is opgebouwd:
‘Goed,’ zei ik, ‘hoe laat kan ik eten?’
(Ober) ‘Wij eten om acht uur,’ zei hij.
‘Goed. Om acht uur dus.’
‘Nee meneer. Wij eten om acht uur. U moet voor zevenen eten... of na tienen.’
‘Wie is wij?’
‘Wij,’ zei hij. ‘De staf.’
Hij liet zijn stem dalen en fluisterde: ‘Ik raad u aan om zeven uur te eten, Monsieur. Wij eten alles op.’
■