Het dierlijke inzicht in het onzegbare weten
Een biografie van de kat van Céline
Bébert De kat van Céline door Frédéric Vitoux Vertaling: Jan Versteeg Uitgever: De Arbeiderspers, 154 p., f 29,50
Jaap Boots
‘Jene supporte que les animaux et les tous petits enfants’ schijnt de Franse schrijver Louis-Ferdinand Céline eens tegen zijn vriend Pierre Monnier gezegd te hebben. Céline was meestal bijzonder vriendelijk tegen kleine kinderen. Van het volwassen deel der mensheid had hij een minder hoge pet op. ‘Na vijf jaar worden kinderen kleine mensen, net zo stompzinnig, zakkig en goor als de anderen... dan is het afgelopen...’ vertelt hij Monnier. Behalve voor kleine kinderen had Céline ook een zwak voor dieren. Vanaf het midden van de jaren dertig tot zijn dood in 1961 verzamelt hij een steeds groter wordende schare huisdieren om zich heen. Honden, zoals de Duitse herder ‘Bessy’ en de Deense dog ‘Bonzo,’ vele katten en de gevaarlijke papegaai ‘Toto’, die Célines gasten op de meest onverwachte momenten keihard kon bijten en die Céline het begin van het lied ‘De steppen van Centraal-Azië’ had leren fluiten - voor het geval de Russen of de Chinezen kwamen.
Een van de dieren die Céline en zijn vrouw Lucette (‘Lili’ in de romans) gezelschap heeft gehouden was de grote, grijs-wit gestreepte kater ‘Bébert’. Bébert zal de lezers van de drie grote naoorlogse romans van Céline (Van het ene slot naar het andere, Noord en Rigodon) wel niet onbekend voorkomen, want daarin heeft het eigenzinnige dier zich een geheel eigen plaatsje verworven. De Franse criticus en romancier Frédéric Vitoux (schrijver van onder andere Louis-Ferdinand Céline; Misère et Parole, 1973) wijdde in 1976 een zeer verhelderend boekje aan Bébert, dat nu ook in een Nederlandse vertaling is verschenen. Behalve een liefdevolle beschrijving van de levensloop van Bébert geeft Vitoux ook een scherpe analyse van Bébert als romanpersonage, wat op speelse wijze leidt tot een dieper inzicht in het werk en de denkbeelden van Louis-Ferdinand Céline.
Céline, het mag bekend worden verondersteld, is geen kat om zonder handschoenen aan te pakken. Zijn turbulente levensloop, zijn omvangrijke, semi-autobiografische oeuvre, zijn politieke (anticommunistische en antisemitische) pamfletten, zijn collaboratie en de inmiddels tot een ware bibliotheek uitgegroeide hoeveelheid secundaire literatuur over de man en zijn werk stellen de aspirant-biograaf voor een bijzonder moeilijke taak. François Gibault had drie kloeke delen nodig voor het karwei. Vitoux durfde zo'n onderneming in eerste instantie niet aan toen zijn uitgever hem vroeg een biografie van Céline te schrijven, zo meldt hij in zijn voorwoord. (Een paar jaar later wél: Céline, in de serie Les Dossiers Belfond, 1978.) ‘Maar waarom niet een boek over het leven van zijn kat?’ vroeg hij zijn uitgever, en zo ontstond Bébert, de kat van Céline, een boekje waarin Vitoux de techniek van de ‘biografische schijnbeweging’ ten volle demonstreert. Men neme een schijnbaar onbeduidend detail uit het leven van de schrijver en behandele dit zo uitputtend dat vanuit onverdachte hoek een nieuw licht op schrijver en werk geworpen kan worden.
Winter 1950: Céline met Lucette in de Deense plaats Klarskovgaard. V.l.n.r. de herder Bessy, de poes Tête-de-Chou, Lucette, Bébert en Céline Boven: Bébert, tekening van Rezvani in het boek van Frédéric Vitoux
Op de keuze van dat detail komt het dan natuurlijk wel aan, en Vitoux heeft wat dat betreft met Bébert een zeer intelligente keuze gedaan. Bébert blijkt namelijk een aantal belangrijke rollen te spelen in het werk van Céline, met name in de zogenaamde ‘Duitse trilogie’. Volgens Vitoux speelt Bébert op de eerste plaats de rol van de Grote Onthuller in de veelal bizarre en fantastische vertellingen van Céline. Overal waar hij in de romans verschijnt laten de mensen hun maskers vallen, wordt het schrikbeeld van de werkelijkheid in volle hevigheid zichtbaar en houdt hij op met liegen en fantaseren.
Een van de mooiste scènes waarin we dit kunnen zien speelt zich af in Noord, als Céline, Lili, de met hen meegevluchte acteur La Vigue en Bébert een onderkomen vinden in het ondergronds gebouwde ‘Reichsgesund’ van nazi-
Tenslotte, en dat is misschien wel het interessantste facet dat Vitoux laat zien, is dat Céline, ondanks al die duizenden pagina's waarop professor Harras. De vluchtelingen komen in een andere wereld terecht. Er is eten en drinken in overvloed, en zachte muziek uit verborgen luidsprekers overstemt het geronk van de geallieerde bommenwerpers die bezig zijn Berlijn plat te gooien. De oorlog lijkt even niet te bestaan. Dan wordt de fayade opgetild, en wel door niemand anders dan Bébert. Hij is even een wandelingetje gaan maken in de tuin en alarmeert met zijn aanwezigheid daar het complete Berlijnse luchtafweerapparaat. Sirenes beginnen te loeien, schijnwerpers tasten de hemel af en het luchtafweergeschut vuurt onophoudelijk. De verschrikkelijke wereld van het oorlogsgeweld wordt letterlijk en figuurlijk aan het licht gebracht. Door Bébert.
Ten tweede is Bébert volgens Vitoux een soort dubbelganger van de schrijver Céline. ‘Hij is voor hem een gids, een wegbereider en een spiegel,’ aldus Vitoux. ‘Het verraadt het ideaalbeeld dat Céline van zichzelf zou willen geven.’
hij bijna woorddronken de ene zin na de andere op de lezer afvuurt, op de keper beschouwd toch het zwijgen prefereert. De woorden dienen gewantrouwd. Zwijgen is goud bij Céline. Dieren, kleine kinderen (denk aan het kleine jongetje dat sterft in Célines eerste roman Reis naar het einde van de nacht, dat overigens ook Bébert heet!) en Lili geven aan hoe het werelds lijden gedragen dient te worden. Zwijgend en waardig, je afzijdig houdend en elkaar begrijpend zonder de leugenachtige taal nodig te hebben. ‘...wat zo mooi is in de dierenwereld, is dat ze alles weten zonder 't elkaar te zeggen, alles!... en vanuit de verte! met de snelheid van het licht! en dan wij, met ons hoofd vol woorden, verschrikkelijk, al die moeite die we doen om er een nog grotere bende van te maken! tot we niks meer weten! en maar lullen, maar niks vatten...’ schrijft Céline in Rigodon. Het is opvallend dat Céline zichzelf ook rekent tot de mensen die een hoofd vol woorden nodig hebben om er een nog grotere bende van te maken. Volgens Vitoux streeft Céline er wel naar om tot het ‘dierlijke inzicht van het onzegbare weten’ te komen. Céline omschrijft dit inzicht met het woord trillingen, en Vitoux meent dat Céline schrijven, goed schrijven, inschat als een zoektocht naar die trillingen. ‘- 't is een echt karwei voor een arbeider-gespecialiseerd in trillingen,’ schrijft Céline in een brief aan een vriend.
Het is een grote verdienste van Vitoux dat Bébert, de kat van Céline geen oubollige kattenbiografie is geworden. Door zich op Bébert te concentreren geeft hij de lezer een beter inzicht in Céline, en legt hij bovendien weer een stukje van de Céline-legpuzzel op zijn plaats. Dat maakt het boek waardevol en lezenswaardig, ook voor Céline-beginners.
■