Een braaf man
De Vereniging van vrienden van de Zutphense Stedelijke Musea bestaat vijfentwintig jaar, en dat wordt gevierd met een zomertentoonstelling (te zien tot 6 september) over leven en werk van de meest illustere Zutphenaar, Johannes Florentius Martinet (1729-1795). De Zutphense Walburg Pers verzorgde er een begeleidend boekwerkje bij: J.F. Martinet en de achttiende eeuw door Frieda de Haas en Bert Paasman (80 pagina's, f 15, -). Het jubilerende bestuur prijst de ‘keurige verzorging’ van de uitgave, waarvoor studenten historische letterkunde van de Universiteit van Amsterdam het materiaal bijeenbrachten.
Keurig zijn inderdaad de hoofdstukjes die een overzicht geven van Martinets verlichte eeuw. De levensbeschrijving van dominee Martinet, die de tweede helft van het boekje inneemt, wordt in het kader geplaatst van de achttiende-eeuwse denkbeelden over kinderopvoeding, volksopvoeding en mogelijkheden tot economisch herstel, en hun verspreiding via spectatoriale geschriften, koffiehuizen, leesgezelschappen, encyclopedieëen, maatschappijen van wetenschappen, met bijzondere aandacht voor de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen en de ‘Oeconomische Tak’.
Martinets verlichting is van de speciaal Hollandse ‘fisico-theologische’ soort die te vinden is in Nieuwentyts Het regt gebruik der Wereltbeschouwingen ter overtuiginge van ongodisten en ongelovigen (1715): de wonderen der schepping bestudeert hij met enthousiasme om daarin het bewijs te vinden van de volmaaktheid van de schepper. Voltaires bespotting van Martinets geloof in ‘de beste aller werelden’ te leven was hem een gruwel.
In ‘ijver en onverzaadlijken lust om te leeren’ vond de Zutphense dominee - die als leerling van Petrus van Tusschenbroek een dissertatie schreef over de wonderbaarlijke ademhaling der insekten - ‘schaars zijn gelijken’: tijd voor pastorale zorg kan hij slechts gehad hebben door een straf levensregime. In zijn voorgaande standplaats, Edam, reconstrueerde Martinet de geschiedenis van de Edamse zeemeermin, maakte hij studie van een erfelijke oogziekte op Wieringen, noteerde hij grafschriften in Noordhollandse kerken, verzamelde hij gegevens over de aanvoer van kaas op Noordhollandse markten, probeerde hij papier te maken uit zeewier en onderzocht hij de werking van dierlijke elektriciteit. De kerkeraad van Zutphen had enige aarzeling om de ‘philosooph’ (natuurwetenschapper) en ‘starrenkieker’ als zieleherder te benoemen.
De vrees bleek niet gegrond. Martinet maakte veel werk van zijn catechisaties: zo nodig gaf hij aan zijn leerlingen les in lezen en schrijven en in nuttige handwerken, maar het meeste godsdienstonderricht bestond uit aanschouwelijke lessen in de natuurwetenschappen. Uit die lessen ontstond Martinets hoofdwerk, zijn Katechismus der natuur (1777-1779). Er verschenen bij Martinets leven vijf herdrukken van; de verkorte versie voor kinderen beleefde tientallen herdrukken in het Frans, Duits. Engels en Maleis. Na de Katechismus verscheen een schier eindeloze reeks opvoedkundige werken, waaronder een negendelige Historie der waereld, een Zeemans handboek en het Huisboek voor vaderlandsche huisgezinnen.
Geen oorspronkelijk of diepzinnig denker, concluderen De Haas en Paasman, wel een ‘inspirerend leermeester en bewogen mensenvriend’. Een braaf man, lijkt het, wiens immense eerbied voor God, vaderland en huisgezin helaas ten koste is gegaan van enige geest. Dat volgens Martinets Katechismus, de mol een donkere vacht kreeg opdat die niet door het zand vies kan worden en het ongedierte werd geschapen om ons tot hygiëne te dwingen, kan, verzekeren ons de schrijvers, ‘een glimlach ontlokken aan de moderne lezer.’
DS