Arthur Lehning
Vervolg van pagina 6
sleutel die vaker gebruikt wordt: die van ‘Kroonstad’. De naam van de vestingstad op het eiland even westelijk van Leningrad is een symbool voor tweeërlei zaken. Voor het feit dat de opstand der matrozen er in 1921 door Trotski bloedig werd neergeslagen en daarmee begint wat later stalinisme heet. Maar ook betekent Kroonstad het begin van de bewustwording dat ‘het reëel bestaande socialisme’ de vrijheid vertrapt. En dat thema houdt Lehning inderdaad sedert... Kroonstad bezig: de uitdaging van een revolutie die de vrijheid en het socialisme zou brengen en die het tegendeel bewust bereikt. De vraag is honderd maal gesteld: waar ligt de oorzaak van de vervalsing? Er is voor Lehning geen twijfel aan het antwoord, lijkt het: ze ligt bij Marx zelf. Tegenover hem verdedigt hij - zij het niet uitgesproken in deze stukken - Bakoenin, wiens werken hij uitgeeft. Ook kan het zijn dat hij Proudhon citeert, als in de Huizinga-lezing. Proudhons federalistisch alternatief stelt Lehning tegenover de grotere Europese eenheden of een wereldstaat, ‘die bij de huidige stand van zaken niet anders zou kunnen zijn dan een politiestaat’.
Dit staat tegen het eind van het enige stuk dat van een omvang is die meer dan een minibetoog toelaat. Het begint dan inderdaad ook in de meer weldoordachte vorm van een essay. Op gelijke wijze als elders de weg van Marx naar Stalin gaat, voert deze nu van Rousseau naar Napoleon. Niet alleen tegen de tiran moet dus ‘neen’ gezegd worden, ook tegen de theoreticus die fouten maakt. Over deze stelling in het bijzonder, over het primaat van het denken in het algemeen valt te praten - het stuk biedt als het ware discussieruimte - jammer dat naar het eind toon en inhoud weer neigen naar het zelfverzekerde van een onweerspreekbare, immers ongenuanceerde mening. Die hoort in het andere genre thuis dat deze bundel vult. Of die hoort thuis bij meer verhalend historische schetsjes over Clara Wichman, die de geweldpraktijken van het recht zo kundig afwees, over Charley Toorop, de ‘vrouw, die wanneer en waar ze verscheen, ruimte om zich heen schiep, heldere ruimte’, en over Erich Wichman, waar de schrijver het probleem raakt van de recalcitrante bohémien en de zuigkracht van het fascisme in de jaren twintig. Aan deze drie personen waren tentoonstellingen gewijd waarvan de opening werd verluchtigd door een vriend en overlevende, de man die zijn eigen historie als deel kent van een geheel, waarin hij nog altijd van zich laat horen. Tot mijn, en ik neem aan tot veler vreugde.
■