Nabokov
Vervolg van pagina 10
Nabokov een van New Yorks duurste advocatenkantoren inschakelde. De reden valt te raden. Nabokov, die zijn eigen artistieke werelden creëerde, wilde ook graag zijn persoonlijke wereld beheren. En nu, met het laatste boek, is de breuk compleet. De officiële school van loyale Nabokov-specialisten, verenigd in de Vladimir Nabokov Society, heeft in het laatste nummer van The Nabokovian op beheerste en koele toon zijn afkeuring laten blijken over VN The Life and Art of Vladimir Nabokov. Zoon Dimitri, die helaas de superieure polemische gevechtstechnieken van zijn vader mist, kan die beheersing slechts met veel inslikken opbrengen. En ook dat valt te begrijpen. Want Fields boek is qua toonzetting drastisch anders dan zijn vorige. De hardnekkigheid waarmee hij onaangename trivialiteiten en insinuaties vermeldt, wijst op kwaadwillendheid. Over de langdurige relatie met Edmund Wilson schrijft hij dat deze alleen Nabokov voordelen bracht. Iedereen die hun briefwisseling heeft gelezen, kan vaststellen dat hier wel een zeer pecuniaire maatstaf wordt aangelegd. Als dit de manier is waarop Field tegen literaire vriendschappen aankijkt, verklaart dat veel.
En dan is er de kwestie van de ‘buitenechtelijke’ relaties waarover Field het heeft en waaraan de familie Nabokov zich zozeer heeft gestoord. Field noemt er drie, zonder afdoende bewijs, tenzij men het feit ‘dat ze beiden heel erg laat terugkeerden’ als zodanig wil aanmerken. De stelling dat Nabokov monogamie als een van de beste uitvindingen van deze wereld beschouwde, lijkt me gemakkelijker verdedigbaar dan ontrouw. Hij droeg al zijn boeken op aan zijn vrouw, met wie hij op vele foto's op de meest aanminnige wijze poseert. Ze waren onafscheidelijk. In het al genoemde TriQuaterly-nummer wordt betoogd dat het meest wezenlijke thema van Nabokovs werk de huwelijksliefde, ‘married love’ is en alleen al Pale Fire toont hoe sterk men daarin staat. Als in het zedenarme St. Petersburg van het begin van de vorige eeuw Poesjkins vrouw Natalja ‘flirtachtige gesprekken’ heeft en wat ‘vluchtige zoenen’ wisselt met d'Anthès, schrijft Nabokov volkomen ongevraagd in zijn wetenschappelijke commentaar op Eugene Onegin, dat dit ‘al erg genoeg is.’ Alvorens iemand die er zo over denkt uitvoerig affaires aan te kunnen wrijven, is er meer bewijsmateriaal nodig. En voor een biograaf als Field moet het niet moeilijk zijn om dat te vinden. Als het er is, tenminste.
■