Franse surrealisten
Misschien is dat de belangrijkste reden dat Klees kunstenaarschap zich nogal in afzondering, nogal afzijdig van de avantgardebewegingen van zijn tijd heeft ontwikkeld, ofschoon die afzijdigheid vaak ook weer overdreven wordt. Zijn werk heeft stellig iets contemplatiefs (de eerste monografie die er over hem werd geschreven, door Leopold Zahn, in 1920, begint zelfs met een uiteenzetting over het taoisme), niettemin had Klee wel degelijk een open oog voor alles wat er in (en buiten) de beeldende kunst gebeurde - hij heeft zich daar alleen nooit door op sleeptouw laten nemen. Anderzijds is de invloed die hij op anderen heeft uitgeoefend zonder twijfel heel groot geweest. Het zal niet verbazen dat zijn dromerige lyriek vooral bij de Franse surrealisten aansloeg, bij schilders zowel als schrijvers. Mensen als Arragon, Artaud, Eluard, Souppault en Michaux herkenden in Klee, vooral na diens eerste Parijse expositie, in 1925, een hogelijkst bewonderd geestverwant. Michaux vatte de reden voor die bewondering het kernachtigst samen: nooit eerder dan in het werk van Klee, zei hij, was het de lijn toegestaan te dromen.
André Breton daarentegen moest, zeker na het Tweede Surrealistische Manifest (van 1929), niet veel meer van Klee weten, net zomin trouwens als Klee van zijn kant iets te maken wilde hebben met Bretons politiek geradicaliseerde en in gelijke mate onverdraagzaam geworden nieuwe versie van het surrealisme. Waar Breton ‘algehele opstand, totaal verzet en perfecte sabotage’ tot surrealistische dogma's verhief, beschouwde Klee zijn werk, ver voorbij allerlei revolutionaire retoriek, als een ‘Reise ins Land der besseren Erkenntnis’ - en dat zijn inderdaad onverenigbare intenties. De Newyorkse catalogus toont hoe inspirerend Klees fantastische reizen ook in deze tijd nog zijn.
■