Vrij Nederland. Boekenbijlage 1987
(1987)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 3]
| |
Gesprekken met Leuco door Cesare Pavese Vertaald door C. van Gruting-Venlet en E. Tavanti-van Gruting Uitgever: De Bezige Bij, 220 p., f 34,50Frans van DoorenOp 27 augustus 1950 maakte Cesare Pavese op een hotelkamer in Turijn een einde aan zijn leven. Toen men hem vond bleek dat hij de Dialoghi con Leucò naast zich op zijn nachtkastje had liggen. Dit feit illustreert de grote betekenis die het boek voor de schrijver had. Het was enkele jaren eerder, in 1947, verschenen en de thematiek ervan had Pavese zowel daarvoor als daarna intens bezig gehouden. In zijn postuum uitgegeven dagboek (door De Bezige Bij gepubliceerd onder de titel Leven als ambacht) komt deze aandacht op bijna obsessieve wijze tot uiting: op tientallen plaatsen vinden we zowel het ontstaansproces als de nawerking ervan weerspiegeld. De Dialoghi con Leucò zijn nu onder de titel Gesprekken met Leuco in een Nederlandse vertaling verschenen. Het boek bestaat uit een kort voorwoordje gevolgd door zevenentwintig dialogen die gemiddeld slechts vier bladzijden lang zijn en daarom in het dagboek met het woord dialoghetti worden aangeduid. De gesprekken die erin worden gevoerd gaan steeds tussen twee personen uit de Griekse mythologie: goden en godinnen, nimfen en saters, helden en koningen, centauren en bacchanten, bedelaars en zieners. We treffen bekende namen aan als die van Bacchus, Prometheus en Heracles, maar ook obscure figuren als Britomartis, Lelegus en Melitta. Soms zijn de gesprekspartners naamloze herders of jagers en dan weer abstracte machten als Eros en Thanatos. Er komen ook twee historische personen voor: de dichter Hesiodus, wiens werk van groot belang is voor de kennis van de Griekse mythologie en de dichteres Sappho die volgens de legende na haar zelfmoord in een zeenimf was veranderd. Een zeenimf is trouwens ook Leucothea, wier naam in verkorte vorm (vandaar dat er op Leucò in het Italiaans een accent staat) in de titel is terug te vinden. In hoeverre deze naam een etymologische verwijzing bevat naar The white goddess van Robert Graves, heb ik niet kunnen achterhalen. Onwaarschijnlijk is het niet, want blijkens bepaalde dagboekfragmenten was Pavese enigermate met het werk van zijn (eveneens mythologisch geïnspireerde) collega vertrouwd. | |
OerervaringDe belangstelling voor mythologie was Pavese op het lijf, zo niet in zijn ziel geschreven, dat blijkt niet alleen uit de Gesprekken met Leuco, maar uit heel zijn oeuvre. Maar terwijl het mythologische in de romans en verhalen impliciet is verwerkt, treedt het in de dialogen onverhuld naar voren, intuïtie en impressionisme ruimen er in zekere mate het veld voor analyse en filosofie. Het gevolg hiervan is dat Paveses schrijftrant, die normaal gesproken emotioneel en daardoor wat slordig is, om zo te zeggen wordt gepurificeerd: de Gesprekken met Leuco zijn in hun stilistische eenvoud van een klassieke, om niet te zeggen kristallijnen schoonheid. In de vertaling is deze sobere stijl goed bewaard gebleven. De tekst is uitstekend leesbaar en weerspiegelt ook ritmisch het origineel. Op het Nederlands is weinig aan te merken. Misschien dat een enkel archaïsme (zoals het herhaalde ‘haar’ in plaats van ‘hen’ voor het vrouwelijk meervoud) vermeden had kunnen worden, maar verder is alles in klare bewoordingen vervat. Bij de vergelijking met het Italiaans stuitte ik op enkele onvolkomenheden: Baccha is geen eigennaam maar een aanduiding voor ‘Bacchante’, en het woord uomo moet op een paar punten niet met ‘man’ maar met ‘mens’ worden vertaald. Maar dit zijn kleinigheden, en mijn opmerkingen zijn dan ook meer bedoeld als bijdrage tot verbetering dan als uiting van kritiek. Al bij al verdienen de vertaalsters alle lof voor het feit dat ze zich met dit belangrijke, maar inhoudelijk zeer moeilijke werk hebben durven meten. Wat het begrip mythe voor Pavese inhoudt lezen we in het voorwoord. Hij definieert daar de mythe als ‘een taal, een uitdrukkingsmiddel, (...) een kweekplaats van symbolen’. En hij voegt daar iets verder nog aan toe: ‘Wanneer wij een eigennaam, een daad, een wonder uit de mythen aanhalen, geven we in een halve regel, in een paar lettergrepen, uitdrukking aan een beknopt en veelomvattend gegeven, een essentie van werkelijkheid waardoor een heel samenstel van gevoelens, van menselijke condities, een heel samenstel van gevoelens, van menselijke condities, een heel complex van begrippen tot leven komt en een voedingsbodem vindt.’ Pavese onderscheidt in het menselijk bestaan twee momenten: de mythische oerervaring en de steeds vernieuwde herhaling daarvan. Dit geldt zowel voor de ‘condition humaine’ in het algemeen als voor elk mensenleven in het bijzonder. Wat in de evolutie van de mensheid de primitieve periode is, is in de ontwikkeling van het individu de jeugd. In deze staat van prille onschuld is de dood afwezig en voelt de mens zich gelukkig en onsterfelijk: ‘Toen liepen we te midden van bossen en bergstromen,’ aldus Achilles in een van de dialogen, ‘en als het zweet was afgewist, waren we jongens. Toen was ieder gebaar, ieder teken een spel. Wij waren herinnering en niemand wist het. Waren we moedig? Ik weet het niet. Het doet er niet toe. Ik weet alleen dat op de berg van de Centaur de zomer was, de winter was, het hele leven was. Wij waren onsterfelijk.’ In een van zijn essays omschrijft Pavese het begrip mythe als ‘de norm, of het schema van een feit dat eens en voor al heeft plaatsgevonden.’ De mythe gaat dus altijd vooraf aan de specificatie ervan, er is altijd ‘een eerste keer’ en ‘een tweede keer’. Het feit dat de oerervaring de matrijs vormt van elk menselijk voelen en handelen, bepaalt datgene wat Pavese met het woord destino aanduidt: een smartelijke onontkoombaarheid waarin geen plaats is voor de vrije wil. ‘Bij iemand die koorts heeft,’ zegt Oedipus ergens, ‘wekken de beste vruchten alleen maar afkeer en walging op. En míjn koorts is mijn noodlot - de angst, de eeuwige afschuw om juist dat te doen wat al lang vastlag. Ik wist - ik heb altijd geweten - dat ik handelde als een eekhoorn die meent dat hij omhoog klautert, terwijl hij in feite alleen maar de kooi laat draaien.’ | |
DronkenschapIn de Pavesiaanse theorie van de mythe speelt de herinnering (zowel de collectieve als de individuele) een hoofdrol: in de volwassenheid gaat zij uit naar de kinderjaren, in de tijd van de goden naar het stadium van de natuurmachten. Via de herinnering geeft de mens de dingen een naam, herkent hij zijn noodlot en ontdekt hij - vaak op pijnlijke wijze - zichzelf. ‘Als jongen dood je, maar je weet niet wat de dood is,’ aldus Achilles. ‘Dan komt de dag dat je het opeens begrijpt, dat je de dood om je heen weet, en vanaf dat moment ben je volwassen.’ De herinnering is bij Pavese vooral de herinnering aan het natuurlijke, het primitieve, het bijgelovige; of, zoals hij het zelf meestal noemt, ‘het wilde’. Bloed, seks, instinct, geweld, natuur, dronkenschap, dat zijn de sleutelbegrippen waar het om draait. Daar gaat de nostalgie van de schrijver naar uit, dat brengt hij met een niet aflatende passie onder woorden. Ook in de Gesprekken met Leuco is dit motief permanent aanwezig: de tijd dat mensen, bomen, wolken en beesten ‘zich met elkaar vermengden’ is hem dierbaarder dan de latere perioden van beschaving, de oerkracht van de chtonische aardgoden en titanen wint het voor hem van de schittering van de Olympiërs: ‘Deze zoon van de Berg die met een wenk regeert,’ zegt Cratus over Zeus, ‘is niet meer als de vroegere heersers - de Nacht, de Aarde, de oude Hemel of de Chaos. Je zou zeggen dat de wereld in tweeën gedeeld is. Eens vonden de dingen plaats. Aan ieder ding kwam een eind en wat leefde vormde een geheel. Nu daarentegen is er een wet en een brein. Hij heeft zichzelf onsterfelijk gemaakt tegelijk met ons, zijn dienaren. Ook de onbetekenende mensen denken aan ons; zij weten dat zij moeten sterven en slaan ons gade.’ Deze theorieën zijn Pavese niet zomaar aan komen waaien. Voor een deel zijn ze terug te voeren op de achttiende-eeuwse filosoof Giambattista Vico en de negentiende-eeuwse ‘doctus poeta’ Giacomo Leopardi, twee denkers die door de schrijver ten zeerste werden bewonderd. Verder kan men invloeden bespeuren van Jung, Harrison, Pettazoni en anderen. Maar ook al zijn deze invloeden er (getuige het dagboek) zeker geweest, ze zijn dusdanig persoonlijk verwerkt dat het boek tot een existentieel document van de eerste orde is geworden, tot een levende expressie van heidense religiositeit. De erin gevoerde gesprekken gaan zonder uitzondering over fundamentele levensthema's: dood en eeuwigheid, jeugd en ouderdom, seksualiteit en natuur, wet en vrijheid, noodlot en vrije wil. Overheersend is het probleem van de dood: niet alleen het sterven op zichzelf, maar ook het sterven via metamorfosen, mensenoffers en zelfmoorden. Hoewel de dialogen doordrenkt zijn van diepzinnige gedachten, klopt het hart van de schrijver op elke bladzijde. Ook in de Gesprekken met Leuco manifesteert Pavese zich als een hartstochtelijk en bezield auteur: geen filosoof of mytholoog die de wetenschap dient, maar een mens van vlees en bloed die rusteloos op zoek is naar de waarheid. Paveses Gesprekken met Leuco zijn verre van gemakkelijk. Er worden zowel aan het doorzettingsvermogen als aan de inlevingsbereidheid van de lezer hoge eisen gesteld. Bovendien moet men, om de auteur op zijn expeditie naar het onbekende te kunnen volgen, met een behoorlijke mythologische bagage zijn uitgerust. Toch zou het jammer zijn als het boek alleen maar door specialisten zou worden gelezen, want daarvoor is het te uniek. Ik kan me nauwelijks voorstellen dat er in de wereldliteratuur nog een andere schrijver is aan te wijzen die de Helleense mythen zo indringend heeft verklaard, zo bewogen heeft doorgrond en zo persoonlijk heeft doorleefd. En dat alleen al maakt het lezen van de Gesprekken met Leuco tot een geestelijk avontuur waarvan men anders terugkeert dan men is vertrokken. ■ |
|