Donors
Dat doet mij denken aan die sprookjeshelden die er op uittrekken om in een vreemde, vijandige wereld avonturen te beleven. Ze komen aan de rand van een ondoordringbaar woud en zoeken, na allerlei vergeefse pogingen, 's avonds onderdak in een nederige stulp waar een oud vrouwtje woont. Die vraagt dan of de gast zo vriendelijk wil zijn haar hutje even aan te vegen, en als hij een oudere broer is, zegt hij: nee, oud vrouwtje, ik ben een prins dus doe dat zelf maar, en op slag verandert hij in een pad. Alleen de jongste zoon neemt zonder morren het karwei op zich, en de andere ochtend voert een comfortabele allee hem dwars door dat betoverde woud, op weg naar zijn bestemmeing.
Personages als dat oude vrouwtje heten donorfiguren; ze treden soms maar even in het verhaal op, en helpen de held om zijn doel te bereiken. Ik wil de Memoranda uiteraard niet als een sprookje afschilderen, maar de lezer ziet Pierre Dubois erin optreden als een jongste zoon, een leerling zo men wil, die het avontuur zoekt en daarbij keer op keer ter zijde gestaan wordt door donorfiguren, of zoals hij zelf zegt, door schrijvers die ‘vorm aan mijn leven gaven en dat begonnen te bepalen’.
De meesten van die schrijvers hoorden bij de generatie van Forum, Ter Braak, Du Perron, Hendrik de Vries, maar ook een oudere als P.N. van Eyck was erbij. In 1942 schreef hij Dubois in een brief: ‘Als dichter leven wij helemaal in het onverwachte, zij het dat het leven bij nadere beschouwing van onverwachtheid tot onverwachtheid, toch een eigenaardige en zelfs vaste lijn blijkt te volgen’ - de Memoranda zijn daarvan de proef op de som, en dat durf ik ook voor het tweede deel nu al te zeggen.
In Hermetisch en besterd, dat loopt tot de zomer van 1942, is verreweg de belangrijkste van deze donorschrijvers Jan Greshoff. Hij is dat niet uitsluitend omdat hij Pierre Dubois met een zeldzame edelmoedigheid uit financiële perikelen heeft gered, als het tegendeel van de apostel Paulus: kom over, naar Brussel, ik help je wel. Zijn betekenis is vastgelegd in twee zinnen van Dubois: ‘Ik was ineens overgeplaatst in een andere wereld. Maar die wereld was de mijne, en ik herkende haar als zodanig.’ Daar is inderdaad het ondoordringbare bos opengelegd, een wereld van avontuur ontsloten, en een groter geschenk is nauwelijks denkbaar.
Behalve met deze, wat oudere auteurs komt de lezer van de Memoranda tevens in aanraking met schrijvers van Dubois' eigen lichting: Cola Debrot, Jef Last, Bertus Aafjes en anderen die men pleegt te rekenen tot de generatie van Werk en Criterium. Over dat laatste tijdschrift merkt Dubois op dat het ging ‘om een zaak van levensbeschouwelijke aard, van levenshouding, dat wil zeggen, om een reflectie over het menselijk bestaan. Wat in de naoorlogse literatuur een “existentieel bewustzijn” werd genoemd lag, hoe onhelder het ook nog was geformuleerd, aan onze opvattingen ten grondslag, en het vond zijn weerspiegeling in de literatuur.’ In zulke aantekeningen is die eigenaardige en vaste lijn van Van Eyck, als de hoofdlijn in het eigen leven, alvast getrokken.
Pierre H. Dubois
Een boek dat eindigt in 1942 heeft onvermijdelijke een decor van crisisjaren, opkomend nationaal-socialisme en oorlog. Pierre Dubois beklemtoont nogal dat hij zelf en andere individualisten het als hun recht en plicht beschouwden, om zich verre te houden van aards en politiek gewoel; een onwetendheid en onachtzaamheid die men zich tegenwoordig moeilijk meer kan voorstellen. De Duitse inval maakte daar een einde aan, ook voor de literatuur.
In een poëzie-nummer van Criterium, november 1940, stond een gedicht van Aafjes met zeer erotische strekking, al lijkt de regel ‘De liefde maakt een klein bed groot’ mij van weinig expertise te getuigen. De een of andere NSB-criticus betitelde het gedicht als een ‘bordeelproduct’, waarop Pierre Dubois repliceerde dat de man kennelijk meer verstand had van bordelen dan van poëzie. Voor iemand die, blijkens zijn Memoranda, geruime tijd zo ongeveer in een bordeel gewoond heeft, vind ik dat een gewaagde opmerking.
Ik verwijs er ook alleen naar omdat het werk van Dubois een polemische inslag heeft, die zelden als een bijzonder kenmerk wordt vermeld. Het heeft te maken met wat De Wispelaere noemt de weigering van ieder geloof of systeem, en dat brengt mij uiteraard bij de voorgeschiedenis die, al is het tamelijk beknopt, in dit boek ook verteld wordt.