Beschaafde woede
Heaney weet dat hij zich niet kan distantiëren. Geen gedicht maakt dat beter duidelijk dan ‘Bestraffing’. Via het veenlijk van een jonge vrouw die wel wegens overspel gedood zal zijn en die hij haast liefdevol beschrijft, komt hij uit bij de meisjes die in Noord-Ierland met teer besmeurd worden om hun heulen met de vijand. Hij is dan degene
...die in beschaafde woede
en toch de stipte, intieme wraak
van de stam zou begrijpen.
En daardoor erbij betrokken raakt. Wie het geweld zo met schuldige betrokkenheid ervaart, zal ook naar verzoening streven. In ‘Begrafenisriten’ geeft Heaney daarvan een visioen, als hij een immense rouwstoet vanuit Ulster de doden naar de neolithische graven in het dal van de Boyne laat brengen. Het verleden neutraliseert de bitterheid. Maar een visioen heft een trauma niet op.
De symbolische kracht die historische voorvallen krijgen, verbindt de poëzie van Heaney met die van Yeats. Tussen Yeats en Kavanagh, twee tegenpolen die beiden hun stempel op de nieuwere Ierse poëzie drukten, neemt Heaney een tussenpositie in. In recenter werk uit dat zich in de manier waarop hij een nieuwe inspiratiebron, het werk van Dante, koppelt aan het katholieke Ierland en het geweldtrauma.
Heaney is uit Noord-Ierland weggegaan. In Glanmore, ten zuiden van Dublin, schreef hij de tien ‘Glanmore Sonnets’ (Nijmeijer vertaalde er vier van), die geweld, angst en dood met liefde en geluk confronteren:
Op onze doornstruik buiten bij het keukenraam
Bungelt een zwarte rat als aangestoken fruit:
‘Hij keek me aan, ik fantaseer het niet,
Ga zelf kijken. Hij staarde me strak aan.’
Kwamen we hiervoor naar dit ongerepte land?
De kernregel van het sonnet dat zo begint, komt neer op de vraag hoe de dichter zich nog voor poëzie kan verontschuldigen. Het antwoord daarop is misschien de transpositie van Dantes visioen van schuld en straf naar een Iers vagevuur. Centraal in de bundel Station Island (1984) staat een reeks gedichten die zijn gesitueerd op Station Island in Lough Derg, een meer in het noorden van de Ierse Republiek. Dit eilandje, dat ook Sint Patricks Purgatorium wordt genoemd, is een plaats van vrome, ascetische boetedoening. In twaalf gedichten, deels in Danteske trant geschreven in terzinen, roept Heaney er de geesten van gestorvenen op uit hun vagevuur. Nijmeijer vertaalde alleen het gedicht waarin de bebloede schim van een winkelier verschijnt, een vriend van vroeger, gedood bij een aanslag. ‘Vergeef me dat ik me afzijdig heb gehouden - /vergeef me mijn angstige betrokkenheid’, zegt de dichter. Die vergiffenis krijgt hij niet, want na een ontwijkend antwoord vervaagt de schim. Het diepste trauma van de dichter is misschien het gevoel niet daadwerkelijk solidair te kunnen zijn.
Seamus Heaney
david levine
Nijmeijer bleef met zijn vertaling terecht heel dicht bij Heaneys tekst. En hoewel Engels nu eenmaal compacter kan zijn dan Nederlands, slaagde hij er vaak in het karakteristieke ritme van Heaney te behouden, zoals in deze stoffen uit ‘Zomerhuis’, een korte cyclus over liefde die door bederf bedreigd wordt:
zich te openen en van boven
Toch ontstond soms een stroefheid die aan de soepelheid van het Engels te kort doet, wat in veel gevallen misschien even onvermijdelijk was als het uitbreiden van het aantal lettergrepen in de regels van de sonnetten, wat het ritme verstoort. Door moeilijk te vertalen gedichten op te nemen, veroorzaakt Nijmeijer zelf dat hij niet overal kon schitteren.