Cultureel despotisme
Drie ernstige toespraken, gehouden bij deftige gelegenheden (de toekenning van de Orde van de Vlaamse Leeuw aan de directeur van het Festival van Vlaanderen; de vierhonderdste herdenking van de Val van Antwerpen in 1585; de uitreiking van de André Demedtsprijs aan Gaston Durnez) werden door Jozef Deleu gehouden om Vlaanderen wakker te schudden. Uitgeverij Kritak bundelde ze als De pleinvrees der kanunniken (64 p., f17,50, B. Fr. 295). Deleu is als stichter en hoofdredacteur van twee biculturele tijdschriften (Ons Erfdeel) en het franstalige Septentrion) onvermoeibaar in zijn zelf gecreëerde taak als Vlaanderens cultureel ambassadeur. Omwille van de cultuur zelve, want Deleu is afkerig van het yuppie-idee dat ‘Flanders’ een hapklaar produkt is dat gepromoot moet worden, en gruwt evenzeer van L.C. Brinkmans opvatting van de cultuur ‘als glijmiddel voor de export’. Er zijn nogal wat knuppels die Deleu ten overstaan van de officials in het hoenderhok gooit. In de drie lezingen overheerst één thema: zijn bezorgdheid dat ‘cultuur’ niet langer, als in de achttiende eeuw, een kritische functie heeft, zoals ook de negentiende-eeuwse functie van verheffing verloren is gegaan; cultuur is, net als in de zeventiende eeuw, verworden tot een middel waarmee men zich onderscheidt van de gewone man, een way of life. Voor het ‘culturele cynisme’ stelt Deleu vooral de 's ministers adviseurs, ‘de hofmeiers’ verantwoordelijk. Een voorbeeld is de aanslag op de bibliotheken: ‘Uitgerekend in het jaar dat Hendrik Consciense met veel Vlaamse tremolo's in de stem wordt herdacht als de man die zijn volk leerde lezen’ werd het budget van de bibliotheken besnoeid, en het
uitgespaarde bedrag besteed aan de bouw van een expositieruimte voor ‘Flanders' Technology’. Deleus woede en verdriet worden af en toe verstikt door ‘plaatsvervangende schaamte’ die hem verbiedt ‘het bedrag te noemen dat van overheidswege aan de letteren in Vlaanderen wordt besteed.’ Het geld wordt bovendien aan de verkeerden gegeven; Deleu noemt als oorzaak ‘het cultureel despotisme’ van een verambtelijkt apparaat dat met een nooit geëvalueerd puntensysteem de provinciale en gemeentelijke culturele raden jaarlijks verblijdt met zit- en andere penningen, door de dames en heren bestuurderen dankbaar aanvaard voor het jaarlijkse mosselsouper of uitstapje met de kinderen. Het lijkt de vraag of Deleus apocalyptische toespraken groot schandaal zullen veroorzaken in het Vlaamse, daarvoor deelt hij zijn beschuldigingen misschien wat al te collectief uit. Zolang niemand persoonlijk ter verantwoording wordt geroepen, is het ermee als met de kruidenier die instemmend knikt als dominee hem voorhoudt dat wij allen zondaars zijn. Zei Multatuli al niet over hem: ‘Noem mij zondaar, maar zeg niet dat ik zand in mijn kaneel doe’?
Hersens krijgen informatie van het beste deel der natie.
DS