Tijdschrift
Een royaal boekenweekgebaar maakt deze maand het algemeen cultureel tijdschrift Ons Erfdeel. Bij de viering van de dertigste jaargang begin maart werd bekendgemaakt dat het tijdschrift in een extra oplage van 25.000 exemplaren verspreid zou worden. Wie het blad nog niet heeft gezien, melde zich dus bij de redactie van de Stichting Ons Erfdeel in Raamsdonksveer. De standaardoplage is met 10.000 exemplaren overigens ook al niet gering. Van die oplage wordt het leeuwedeel in België verkocht vandaar deze actie om de Noordelijke Nederlanden te rekruteren als abonnee. Hoofdredacteur Jozef Deleu laat niet na duidelijk te maken dat Ons Erfdeel beslist geen uitsluitend Vlaamse aangelegenheid is. Dit eerste nummer van de dertigste jaargang laat dat ook zien. Henk Overduin, tijdelijk directeur van het Haags Gemeentemuseum probeert in zijn bijdrage ‘Tussen feit en fictie’ een toekomst voor de musea in het geautomatiseerde tijdperk te schetsen. Nederland heeft met één museum op de circa 20.000 inwoners de hoogste museumdichtheid ter wereld, een reden waarom juist wij koploper zouden kunnen zijn in het hanteren van de informaticacultuur. Er valt weinig af te zien aan de computer en de chip. Een stoommachine is te tonen, de werking ervan is uit te leggen en juist die zichtbare radertjes hebben weer tot menig kunstwerk geleid, zoals de bewegende objecten van Jean Tinguely. Maar nu worden er geen instrumenten meer ontwikkeld die onze ‘paardekracht’ vergroten, maar die voor ons denken. Overduin citeert Lyotard, die in La Condition Postmoderne zegt dat onze cultuur steeds immateriëler wordt. Eigenlijk vindt hij ook dat uit het museumbeleid tegenwoordig geen maatschappijvisie meer spreekt, het museum is een opslagplaats van allerlei ideeën geworden. Die waardenvrijheid of vrijblijvendheid maakt het er niet makkelijker op om te bedenken wat en hoe het museum in de
komende jaren moet conserveren. Het zogenaamde museale pretpark, waarvan Overduin het Autotron of het Hollandse dorp in Nagasaki als voorbeeld noemt, is voor hem in ieder geval geen oplossing. Ad Zuiderent bespreekt elders in Ons Erfdeel in een aanstekelijk stuk het literaire werk van automatiseringsdeskundige Gerrit Krol. In diens laatste roman Maurits en de feiten, die een reconstructie van een moord beschrijft, gaat het eigenlijk niet om die feiten, maar om de ordening ervan. Het boek is veel minder traditioneel dan Krols vroege werk. Vanaf Het gemillimeterde hoofd uit 1967 is de wens om greep te krijgen op zichzelf en op de wereld, op de feiten dus, voor iedere hoofdpersoon in zijn werk de centrale kwestie, stelt Zuiderent. Voor Maurits en de feiten kreeg Krol vorig jaar de Constantijn Huygens-prijs. Huygens zelf wordt dit jaar herdacht omdat hij driehonderd jaar geleden overleed. In Ons Erfdeel bespreekt L. Strengholt de gedichten van Huygens, die voor zijn tijdgenoten een belangrijker musicus dan literator was. Ook bij Huygens domineert volgens Strengholt de hang naar orde, overzichtelijkheid en evenwicht, waarmee hij een typische zeventiende-eeuwer is. Huygens' poëzie is sterk autobiografisch van karakter en daarom waardeert Strengholt die gedichten meer dan de meeslepende, maar gekunstelde lyriek van de grote tijdgenoten Vondel en Hooft. De gedichten hebben soms bijna een praattoon en zijn vaak nogal humoristisch. In de huidige spelling geciteerd lijken Huygens' gedichten wel van deze tijd te zijn.
EVA COSSEE