Tijdschrift
Het zal niet vaak voorkomen dat een literair tijdschrift een bijdrage overneemt uit de Nieuwe Revu. Nu is dat het geval bij Maatstaf nummer 11/12 1986 waar een fotoserie van Berry Stokvis in is opgenomen met begeleidende citaten uit Otto's oorlog van Koos van Zomeren. Peter de Boer breekt een lans voor Van Zomerens vroege werk in zijn stuk ‘Bericht van een specht’. In 1966 debuteerde Koos van Zomeren (‘achttien jaar jong’, aldus Peter de Boer) met een dichtbundel: De wielerkoers van Hank. In een periode van twee jaar publieerde hij drie romans. Daarna wordt Van Zomeren journalist, eerst bij Het Vrije Volk, later bij de Nieuwe Revu. In de tussentijd was hij politiek actief in de Socialistische Partij. Aan die politieke voorkeur wijt Van Zomeren zelf dat hij bij zijn come-back als schrijver aanvankelijk uitsluitend thrillers schreef. Kunst gold in de kringen van de Socialistische Partij als bourgeois, zegt hij in een intervieuw ook in Maatstaf. ‘Ik wilde voor een groot publiek schrijven voor mensen die niet gewend zijn om te lezen.’ Later kwam hij erachter ‘dat het zinloos is om boeken te schrijven voor mensen die niet lezen.’ Hij was zijn literaire vaardigheden kwijtgeraakt en kon alleen nog maar pamfletten schrijven. Gek eigenlijk dat je, als je zo in kreten, leuzen en politiek proza leeft, je eigen taal kwijtraakt. Het schrijven van thrillers was dus eigenijk een therapeutische weg terug naar de literatuur. Die ontwikkeling is ook duidelijk aan te wijzen in de boeken. Zijn laatste thrillers Haagse lente en Minister achter tralies hebben meer met psychologie te maken dan met misdaad. Van Zomerens weg langs verschillende uitgevers is illustratief bij deze ontwikkeling. Hij debuteerde met zijn eerste romans bij de Arbeiderspers, gaf vervolgens zijn
thrillers en een boek over Nederlandse natuur De grote droogte in Waterland bij uitgeverij Bruna uit en is inmiddels met Otto's oorlog en latere romans weer bij de Arbeiderspers teruggekeerd. Natuurbeschrijvingen komen trouwens veel voor in Van Zomerens oeuvre. Van Zomerens personages ontlenen berusting, maar ook levensdrang aan de natuur en in engere zin aan de vogelwereld, volgens hem. De fotoserie van Stokvis geeft een verslag van een vogelexpeditie in Mauretanië die Van Zomeren in Otto's oorlog verwerkte. Ontroerend goed is Henk Romijn Meijers bijdrage aan Maatstaf. Zijn liefdevol en kritisch opgeschreven herinnering aan Elizabeth de Roos (de weduwe van E. du Perron) geeft hij eenvoudigweg de titel ‘Bep’. ‘Het is als iets goed maken, schrijven over iemand die je goed gekend hebt, een herstel van kansen gemist in het ongerijmde vertrouwen op het voortduren van wat er gaande is.’ Perfecter kan iemand de rechtvaardiging van deze biografische schets niet formuleren. Indrukwekkend oprecht en vol mededogen beschrijft Henk Romijn Meijer hoe ‘Bep’ langzaam in haar hersenschimmen gaat geloven. ‘Als ik gaga word zeggen jullie het me toch?’ Ja, dat hadden Romijn Meijer en zijn vrouw beloofd, maar nu het werkelijk daarop bleek te gaan lijken, gaan ze op sympathieke wijze de niets ontziende oprechtheid uit de weg. Ik vind het werkelijk subliem hoe hij de angstige desoriëntatie beschrijft waarvan Elizabeth de Roos in haar laatste jaren last moet hebben gehad. ‘Het leven vergunde Bep zo nog een aantal jaren die het beter aan een ander had kunnen geven.’ Eerder al in Maatstaf nummer 9 1986 tekende Romijn Meijer een biografische schets op van Eugène Siau, die schreef hij in de ik-vorm, zodat je het bijna niet doorhad dat er een stilist achter zat. Dit verhaal over ‘Bep’ is nog mooier en
zeker reden genoeg om dit dubbelnummer te gaan kopen.
EVA COSSEE