Kunstkritiek
In 1985 was er een studium generale aan de Utrechtse Rijksuniversiteit over de kunstkritiek in Nederland, het tijdschrift Beeld wijdde er een nummer aan, in de Haagse Post stond een ‘debat’ tussen vier critici, maar verreweg de meest geslaagde activiteit tot nog toe op dit terrein is het dubbelnummer van Metropolis M (5/6, f 19,50), dat grotendeels gewijd is aan de naoorlogse geschiedenis van de Nederlandse kunstkritiek. Het blad heeft zichzelf met dit nummer overtroffen, wat in hoge mate te danken is aan de redigerende hand van gastredacteuren Hans Ebbing en Peter de Ruiter. In hun openingsartikel, ‘Het Lancet in de Wattendoos’, houden zij een pleidooi voor een meer opiniërende, minder puur op informatie gerichte kunstkritiek. ‘Zou de Nederlandse kunstkritikus voornamelijk wijzen op bepaalde fouten of tekortkomingen in een schilderij of het oeuvre van een kunstenaar, dan zou hem of haar vermoedelijk een kort leven zijn beschoren. De (hoofd)redacteuren van de weekbladen dulden zo'n kritikus niet. Zij geven de voorkeur aan een ander type kritikus, die van informatieverschaffer.’
Het thema wordt uitgewerkt in een viertal bloemlezingen van kunstkritieken, ieder ingeleid door een artikel waarin een periode van tien jaar wordt belicht. In de jaren vijftig beriepen critici zich grotendeels op hun intuïties in een subjectieve, hoogdravende retoriek; in de jaren zestig ontspon zich voor het eerst een polemiek rond het algemene gebrek aan professionalisme: het intellect van E. de Jongh versus de ‘steken in de onderbuik’ van Lambert Tegenbosch. De laatste, huidige periode is die van de publikatiehausse: veelal ‘een vrijblijvende registratie van wie, wat en wanneer’. Het is een ontwikkeling van dilettantisme en vijandigheid naar een situatie waarin de kunst moet worden beschermd tegen te veel enthousiaste verslaggevers en tegen critici-avantgardisten van het esthetisch ‘discours’. Werkelijk hoopgevend is het beeld nog steeds niet. Het meest verrassend in dit nummer is het artikel van kunsthistoricus Adi Martis, die de hele ontwikkeling samenvat in een artikel over de opkomst en ondergang van het Museumjournaal. ‘Het Museumjournaal heeft zich ontwikkeld van het bulletin van drie museumdirecteuren en een ingenieur tot het periodiek verschijnend kunstwerk van de paracriticus Paul Groot.’ Een paracriticus is iemand die de kunst eigenlijk niet meer nodig heeft, hooguit als sfeervol achtergrondje voor zijn eigen obsessies: ‘Publiekelijk speelt hij de rol van de post-modernist die op zoek is naar het eigen ik, maar in de spiegels achter de coulissen ontwaart hij telkens zijn doppelganger: de kunstenaar.’
MH