[Aids-moppen, walkmans en soms een verrassend plot]
Vervolg van pagina 3
Daarmee samenhangend kan er nog een verschil met de voorgaande generatie geconstateerd worden: deze verhalen zijn over het algemeen minder ernstig, stilistisch minder nadrukkelijk en er komen minder grote woorden in voor. Clichés zijn er echter nog heel wat te vinden.
Bij een zo direct aansprekende literatuur is de categorie humor natuurlijk niet afwezig; die humor variëert van het absurdisme in Frank Albers' verhaal ‘Beweegredenen’ (dat reminiscenties oproept aan ‘Herenleed’) tot de jolige bravoure van Herman Brusselmans, de leverancier van de titel van deze bundel. Veel grappigheid is echter nogal gewild, met name die in de ‘biootjes’ die de schrijvers bij hun verhaal leveren.
Tegen het anekdotische karakter van de verhalen kan eenzelfde bezwaar worden aangetekend als tegen die uit de Nederlandse literatuur uit de jaren zeventig: er wordt nogal eens gemakkelijk gebruik gemaakt van actuele gegevens (namen van popartiesten, titels van hitsongs, aidsmoppen, walkmans, enzovoort), waardoor ze het risiko lopen snel gedateerd te raken. Vooral bij Marc Mijlemans, die stilistisch zwaar aanleunt tegen het modernisme van de Amerikaanse outsidecultuur, is dat het geval, al slaagt hij er wel in om in kort bestek een verrassend plot op te zetten.
Er is echter bij een aantal schrijvers tegelijkertijd een poging waarneembaar om los te komen van die actualiteit door in te haken op het vigerende thema van werkelijkheid en verbeelding. Stefan Hertmans slaagt daar het beste in door dit thema te verbinden met thema's als groei naar volwassenheid, seksualiteit en dood. Maar lang niet alle auteurs bij wie het thema van werkelijkheid en verbeelding een rol speelt, slagen er in daar diepte aan te verlenen. Zo is de pretentie van Jan Lampo veel te groot voor de opzet van zijn verhaal. ‘Ik ben schrijver,’ zegt de hoofdpersoon Alex, ‘ik heb verbeelding. Houdbare Illusies. Daar kun je alles over lezen in het boek van Carel Peeters.’ Door deze verwijzing erkent Lampo impliciet zijn schatplichtigheid aan de generatie van Oek de Jong, Doeschka Meysing en Frans Kellendonk c.s., maar de constructie van zijn verhaal is te enkelvoudig om daar kwalitatief bij aan te kunnen sluiten. Tom Lanoye, in Nederland bekend geworden met zijn boek Een slagerszoon met een brilletje, lukt dat beter, al wordt ook bij hem de constructie van het verhaal overheerst door de anekdotiek en is de pointe wel heel expliciet. Het lijkt wel alsof hij bang is dat de lezer met raadsels zou kunnen blijven zitten. Ook Guido van Heulendonks verhaal ‘Kanaries’ lijdt aan dit euvel: de spiegeling van de lotgevallen van de hoofdpersoon met de manier waarop een kanarie wordt gemolesteerd ligt er duimendik bovenop. En alweer: de anekdote overheerst de constructie.
Het verhaal ‘Een avond’ van Frank Denissen, het enige dat literair gezien de moeite waard is, is een naturalistische beschrijving van een ontluisterend bezoek aan een hoer. De sfeer - niet de stijl - doet sterk denken aan Van Oudshoorn en Coenen. In veel van de overige verhalen speelt de seksualiteit eveneens een belangrijke rol, maar geen van de auteurs komt het adolescente stadium te boven. Dat lijkt me tekenend voor de positie van deze nieuwe generatie: men is aarzelend op zoek naar nieuwe wegen, maar blijft vooralsnog steken in het tussengebied dat eerder al door de voorgaande generatie werd betreden.
■