Een reusachtige roofvogel, jagend op een prooi
Koomens verleden, Wibo's toekomst
Import export doodslag moord door Martin Koomen Uitgever: Tabula, 186 p., f24,50
Houten hotel aan de Plansee door Ben Molenaar Uitgever: Helmond, 164 p., f19,90
Code N.P.Z. door Wibo van de Linde Uitgever: Strengholt, 204 p., f24,90
R. Ferdinandusse
De beste manier om in de nazi-tijd een Duitse gevangenis of kazerne binnen te komen was het aantrekken van een SS-uniform en vervolgens een overtuigende, grote bek op te zetten. De eerste keer dat ik van die methode kennisnam moet in de film To be or not to be, van Ernst Lubitsch, geweest zijn, en daarna is het blijven opduiken, zowel in film als in de geschreven thriller. Zeer recent verscheen in Engeland nog Dutch Justice, een boek geschreven door een heer Sanders en een co-auteur die de illustere naam Hitchcock draagt. De heer Sanders beweert dat het een waar gebeurd verhaal is: een paar agenten worden bij Bergen aan Zee aan land gezet, krijgen van het Nederlands verzet een paar SS-uniformen en stormen eventjes het Duitse hoofdkwartier in Den Helder en vervolgens kamp Westerbork binnen. In de langzamerhand overvolle reeks nazi-thrillers is het een cliché geworden.
Het gebruik van die aloude SS-uniformen komt ook voor in Import Export Doodslag Moord, de nieuwe spionagethriller van Martin Koomen. Import Export speelt in 1936 en een van de verrassingen is dat de auteur die truc met die uniformen niet alleen van een nieuwe variant voorziet, maar ook laat klinken alsof hij hem voor het eerst verzonnen heeft, nog voor Lubitsch. En zo moet het natuurlijk ook.
Import Export is ‘het eerste deel van een serie spionagethrillers’ met in de hoofdrol Robert Ernst Portland. Portland is een flamboyant - borsalino, wandelstok met zilverven knop - ambtenaar van onze vaderlandse inlichtingendienst, Sectie BO, op wiens capaciteiten door de hoogste autoriteiten gebouwd wordt (bij Colijn lijkt hij kind aan huis) - en dat niet ten onrechte. De moord waarmee het avontuur begint, wijst na enig onderzoek in de richting van Duitsland, waar de Führer de teugels net even lijkt te hebben gevierd omdat alle ogen op Berlijn gericht zijn vanwege de Olympische Spelen. Schrijven over spannende avonturen in dát Duitsland is - gezien onze kennis van wat er nakwam - moeilijk, maar Koomen laat het verhaal vertellen door de jonge assistent van Portland, de uitvoerig tot Nederlandse spion opgeleide jonge ambtenaar Fokkema, en die weet net de argwaan te verwoorden die toen, in 1936, paste; er althans teruggeredeneerd bij gepast moet hebben. Die opleiding van Fokkema, in een paar alinea's geschetst, doet sterk denken aan de junglelessen van Baden-Powell: jezelf in leven houden met wat bos en heide aan plantaardig en dierlijk leven opleveren. Dat soort stille vrolijkheid begeleidt het hele verhaal.
Martin Koomen is een Conan Doylekenner en hij schreef vorig jaar, voor VN's Detective- en Thrillergids, het verhaal van de door dr. Watson wel eens aangeroerde, maar nooit op papier gezette geheime missie van Sherlock Holmes in Holland, alwaar hij op verzoek van Koning Willem III de tijdelijk verdwenen prinses Wilhelmina terugvindt. Dat verhaal wees op een trefzeker taalgebruik, en datzelfde is ook de basis van Import Export. Hoezeer Koomen het misschien ook mag betreuren, er is nog meer dat naar Holmes verwijst. Fokkema beschrijft Portland: ‘Ziende hoe hij voor me uit de trap afdaalde, met zijn lange haren dansend in zijn nek en de opnieuw om de schouders geslagen imposante overjas achter zich aanzwierend, trof me de gelijkenis met een reusachtige roofvogel, jagend op een prooi.’ Watson zou het over zijn partner nooit zo direct gezegd hebben, maar Fokkema is ook geen Watson, hij is niet dom, hij mag af en toe blij zijn dat hij wordt ingeschakeld, en hij verwondert zich vaak over de sluipwegen van de spionage. Het aardige van Koomens boek is dat de schrijver zich intoomt. Portland is geen karikatuur, terwijl dat makkelijk gekund had; behalve een paar vechtpartijen blijven de actie en de ontsnappingen beperkt tot koele, soms zelfs hautaine gegevens. We zijn tenslotte in 1936, op zichzelf een sensationeel tijdperk, maar nog niet verziekt door de gruwelijke, uit de hand gelopen effecten die van de thriller anno 1986 zo'n Chinese voetzoeker maken. Dat Portland en Fokkema tenslotte ongedeerd, met een gestolen en aangeschoten locomotief, uit Duitsland ontsnappen lijkt een onmogelijkheid (zo slecht had Himmler de zaken ook weer niet georganiseerd), maar het hoort onverbrekelijk bij de afspraak die Conan Doyle al met zijn lezers maakte: wie met een optimaal gebruik van hersens en met goed gevoel voor humor de vijand heeft overwonnen, mag zegevierend terugkeren. En dat komt mooi uit want de plot is
Koomens zwakste punt: nog nét weet een stervende een woordje te fluisteren; héél gelukkig fietst Fokkema zes kilometer buiten Oldenzaal op een kruispunt als de Duitse Spionne uit een kruidenierswinkel stapt. Zoiets mag, en het kan, maar het zijn de grijze cellen van de schrijver die die van de speurder helpen. En dat terwijl die Portland een uiterst fraaie (Greshoff accepteerde zojuist een paar gedichten van hem voor Groot Nederland) en capabele figuur is die in komende delen nog tot grootste daden in staat moet worden geacht. Wie weet werpt hij nog eens hét licht op de affaire Van 't Sant.