Vrij Nederland. Boekenbijlage 1986
(1986)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 15]
| |
Verdriet 1Vraag als Hollander nooit inlichtingen aan Vlamingen over hun eigen ‘domheid’ (VN 34): ze zullen te beleefd zijn om je tegen te spreken, of ze zullen er hun broek aan vegen, of gewoon je blauwe bloemkes wijsmaken. De Pinte, België Guido van Hercke | |
Verdriet 2Ten Braven beweert dat hij voor zijn aanval op Het Verdriet van België ‘zegslieden van Vlaamsen huize’ heeft geraadpleegd. Waarom kijkt hij niet gewoon in Van Dale? Daar staan namelijk alle voorbeelden in die hij noemt (en dan nog meestal niet met de vermelding ‘gew.’ of ‘vero.’ of ‘Zuidn.’), behalve schamoteren en zijn pijpje uitblazen. Het tweede kan een combinatie zijn van de pijp uit zijn en zijn kaars brandt in de pijp, het eerste is inderdaad een gallicisme waarover Ten Braven zegt dat de Vlaming ‘zich er juist zo tegen afzet’. Inderdaad, als wij Nederlands spreken vermijden wij gallicismen (waartoe we ook paraplu, etui, etage en punaise rekenen), maar dat doen we nou net omdat in onze dialecten de invloed van het Frans zo groot is. Het is dus niet zo dat Claus zich boven de wet van het woordenboek heeft gesteld (de ‘blauwe bloemkes’ staan trouwens op p. 284 van mijn Van Dale), Ten Braven blijkbaar wel. In dergelijke gevallen denken wij Vlamingen altijd aan Wittgensteins zevende propositie in de Tractatus: ‘waarover men niets weet moet men geen stukjes schrijven’ of is dit ook ‘Zuidn.’, ‘vero.’ of ‘gew.’? Antwerpen Geert Lernout | |
Verdriet 3Ten onrechte is Ten Braven (Boekenbijlage 23 augustus 1986) van oordeel dat de taal van Gezelle, Streuvels of Buysse ‘een streekdialect’ of ‘oprecht Vlaams’ is. Gezelle, Streuvels en Buysse (maar die moet eigenlijk toch wel apart bekeken worden) hebben geen dialect geschreven, maar een verliteratuurde streektaal, met veel eigen creaties, waarvan zij dachten dat ze daarin het best konden verwoorden wat ze te vertellen hadden. Dialect schrijven is nu eenmaal erg moeilijk. De basis van die taal is bij Gezelle en Streuvels Westvlaams, bij Buysse Oostvlaams. Daarom kan er geen sprake zijn van ‘oprecht Vlaams’ alsof dat een eenheidstaal zou zijn. Door het gewestelijke karakter is die taal voor Brabanders en Limburgers - en ik neem aan, ook voor Nederlanders buiten Zeeland - moeilijk te begrijpen, en door het kunstmatige karakter ervan hebben ook Oost- en Westvlamingen er nogal wat moeite mee. Net als bij Claus is er dus veeleer sprake van ‘een kunstmatig samenraapsel’ dat ‘voor de Noordnederlandse lezer... bij uitstek authentiek lijkt’. Het aantal gallicismen, ‘fantasie-, namaak- en boerenvlaamse’ elementen is er ongetwijfeld niet minder groot in en het wordt evenmin ergens gesproken... Gezelle, Streuvels of Buysse kenden geen standaard Nederlands - omdat ze het niet konden of wilden leren. Claus kent wel standaard Nederlands, dat heeft Bordewijk in 1952 al geconstateerd (Kritisch Proza 177; 's-Gravenhage: BZZTôH 1982). En ook de problemen die daar het gevolg van zijn bij de behandeling van ‘Vlaamse toestanden’, heeft Bordewijk toen al gesignaleerd. Hoe Claus naar een oplossing van die problemen heeft gezocht, heb ik Dietsche Warande en Belfort 1986, 18-37 proberen te reconstrueren. In Het Verdriet van België heeft Claus de ontwikkelde taalgebruikstechniek bijna perfect toegepast. Ten Braven vergist zich als hij beweert dat ‘niet alleen de sprekende figuren door hun taalgebruik gekarakteriseerd’ zijn, maar dat ‘de hele roman gesteld is in een taaleigen dat ergens tussen de Ardennen en Drenthe en tussen verleden en heden zweeft’. De vertellerstekst is zonder meer in het Nederlands geschreven (de spelling is Nederlands, de morfologie is Nederlands, de syntaxis is dat en woorden als dweilen (50, 61, 94, 169), wurmen (62), ladder (66), autoped (98, 157), straatkeien (109), spijkers (106), autoweg (118), ochtend (88), bonbons (108), aanrecht (123), besmuikt (127), kopje thee (148, 403, 420, 428), vla (190), melkfabriek (200, 208, 627), stropdas (359, 364, 365, 370), grammofoonplaat (437), ansichtkaart (360, 715), pandjesbaas (551), metselaars (465), tikkertje spelen (672), usance (685), port (766) en talloze soortgelijke komen in ‘het Vlaams’ niet voor). In de teksten van Louis is een ‘leerjongen-schrijver’ (628) aan het werk die het Nederlands nog niet voldoende beheerst en die dan ook wel eens een fout maakt - hij heeft inderdaad ook enkele keren ik vergeten te vervangen door Louis, zoals volgens p. 681 de bedoeling was! En in de dialogen komen de woorden en wendingen voor waar Ten Braven moeite mee heeft gehad. Maar ook daarin overweegt het Nederlands, al zijn ze ‘weergegeven’ in het schoon-Vlaams, dat niemand spreekt inderdaad, omdat ze in het dialect letterlijk weergegeven, behalve voor Westvlamingen, grotendeels onbegrijpelijk zouden zijn (zoals Claus p. 772 laat zien). Die dialogen zijn een model van populaire intertextualiteit, waarvan veel de minder ingewijden misschien kan ontgaan, maar dat dat het gevolg zou zijn van het gebruik van woorden als compassie, pladijs, mastellen of resems lijkt mij niet erg waarschijnlijk. Dat de Vlaamse zegslieden van Ten Braven de door hem genoemde uitdrukkingen nog nooit hadden gehoord, zou wat een woord als gebaren betreft samen kunnen hangen met de omstandigheid dat ze geen Westvlaams kenden. Een aantal taalelementen uit de dialogen zijn inderdaad op het Westvlaams gebaseerd. Maar ‘zijn broek aan iets vegen’ is zo gewoon algemeen Nederlands, dat het in de dikke Van Dale bij vegen gewoon naast gat, botten en zolen is opgenomen. Dat had Ten Braven ook zelf wel kunnen nakijken (net als leuning en houwdegen trouwens). Op zijn pijpje uitblazen en groen lachen na had hij de door hem genoemde elementen daar overigens allemaal kunnen aantreffen (schamoteren in de vorm escamoteren)... Als hij bij Hotz bijvoorbeeld hakvermoordbeitels, nageldrijvers, trossen latoendraad, een taludmeter, traceerkoorden, krukken en avegaars tegenkomt (Dood Weermiddel, 16) en precies wil weten wat die woorden betekenen, zal hij die moeite toch ook moeten nemen? Wie niet zo precies wil weten wat een pladijs is - je kunt wel aannemen dat iets dat stinkt als een rotte pladijs (47) wel heel erg zal stinken en daar tevreden mee zijn - kan zich meestal wel de moeite van het opzoeken besparen, als hij maar in de gaten heeft, dat de hele talige verwarring die Claus creëert, precies de taalchaos oproept die in Vlaanderen permanent heerst - en waarvan Claus zeker geen bewonderaar is. (Misschien is dit boek in dit opzicht te vergelijken met L'oeuvre de François Rabelais et la culture populaire au moyen âge et sous la Renaissance, zoals geanalyseerd door M. Bakhtine; Gallimard 1982.) Er zijn zeker slordigheden te vinden in Het Verdriet van België, ook door de redacteur van dienst dus over het hoofd gezien; de eerste alinea van p. 195 lijkt mij daar echter niet typerend voor. Het boek geeft wel gestalte aan het ‘verdriet van het Vlaams’, maar in zo goed gekozen woorden dat de auteur ervan zeker in aanmerking komt voor de Prijs der Nederlandse letteren. Leuven G. Geerts | |
Verdriet 4Vorige week Frans Kellendonks taalgebruik de hemel ingeprezen, deze week Het verdriet van België (het V.v.B., zoals u, de lelijkheid ten top de titel afkort) verwezen naar de buitenste duisternis waar het licht van het A.B.N. niet vermag te schijnen. Heer Ten Braven, wat is er met u aan de hand? Kellendonks gekunstelde woordenspel mag u van mij hebben, maar de schoolmeesterstijl waar u zich van bedient in het naijverige stukje over Het verdriet van België is ongeëvenaard. Al struikelend over de rare woorden heeft u zich moeizaam een weg gebaand door Claus' werk; kenmerkend voor iemand die niet weet te lezen, omdat zijn kleine, vermoeide ogen steeds blijven haken achter futiliteiten als punten en komma's. Fantasieloos, en korzelig omdat ú niet wilt of kunt begrijpen wat anderen in uw plaats wel konden en wilden begrijpen. U vraagt zich af wat b.v. ‘wreed wenen’ is, want u heeft zelf nog nooit wreed geweend! U denkt dat de taal een formule is waarvan wiskundige lettertellers als u zich moeten bedienen om tot een oplossing te komen. Terwijl de taal een kleed (jurk voor Neerlandici) is waarin een schrijver zich hult; zelfgeweven stof en zelfontworpen creatie, en wij, de toeschouwers, mogen zeggen of het naar onze smaak is. Maar u, de criticus, kijkt niet naar de lijnen, u staat op, en door uw vergrootglas ontdekt u onvergeeflijke mankementen; ‘hier ontbreekt een knoopje, en daar hangt een draadje of, dat mág toch helemaal niet’ roept u, in extase over uw privévondst uit. Leesgenot, zo wij dat noemen, kent u niet. U gebruikt daarvoor een mij een onbekende holle frase: ‘het vertederend effect van zoveel creatief primitivisme’? Een nieuw ‘issue’ zag het levenslicht in uw pennevrucht. Vlaamsisme. Vlaamser dan Vlaams en dus niet Vlaams meer. Ik hoop dat u ooit nog eens De kleine zielen van Couperus onder de loep neemt. U zult ongetwijfeld komen op de term ‘Haagsisme’. Dan zal mijn simpele theorie over u bewaarheid worden: Bravisme. Braver dan braaf, dus in 't geheel niet braaf meer. Genemuiden Geke Mateboer | |
Verdriet 5Ten Braven heeft zich met zijn stukje over het Verdriet van het Vlaams bij zowat elke Vlaming hopeloos belachelijk gemaakt. Want het is nog veel erger dan hij beweert: werkelijk elke uitdrukking die hij met zoveel Hollandse goodwill citeert, maakt onderdeel uit van het alledaags en zeer gangbaar Vlaams dat in de beide provincies West- en Oost-Vlaanderen wordt gesproken. Het Vlaams van Claus is in Het Verdriet dus helemaal niet zo kunstmatig als wat hij ten tonele voerde in bijvoorbeeld Vrijdag. Ik neem aan dat het heel erg moeilijk is om in te schatten hoe dat allemaal echt zit, maar de schoolmeesterachtige bravoure waarmee Ten Braven omwille van een foutief uitgangspunt meent de ontelbare andere aspecten van dat boek te kunnen onder tafel vegen, is werkelijk een goed staaltje van wat bij elke Vlaming al lang als het Verdriet van de Hollander te boek staat: pretentie, een tot de modieuze grillen van de Randstad gereduceerd taalgebruik, totale ontreddering en verbazing van zodra eraan herinnerd wordt dat er varianten bestaan in een taalgebied dat zich over twee landen uitstrekt. Ik heb nog maar zelden, om maar iets te noemen, een Duitse recensent op die manier weten uithalen naar Zwitserse of Oostenrijkse varianten. Wij zijn er in België gewoon aan geworden, voortdurend ons volstrekt vreemde uitdrukkingen in het Nederlands te zien opduiken, dingen die soms zelfs ongrammaticaal taalgebruik zijn, en die met veel Hollands aplomb tot algemeen taalgebruik te zien uitroepen. Onze taalsouplesse zou wel eens veel groter kunnen zijn dan die van al die Pietjes Pennewip. Maar we schreeuwen minder luid, dat is het hele verschil. Gent C. van Haele | |
Verdriet 6Boon, E. Brontë, D.H. Lawrence, Faulkner. Vier schrijvers die boeken geschreven hebben waarin een dialect voorkomt. Zij behoren tot de Nederlandstalige en Engelstalige literatuur. Waarom zou Claus niet tot de Nederlandstalige literatuur mogen worden gerekend? De manier waarop Ten Braven het boek Het verdriet van België bekritiseert (en afdoet met het denigrerende begrip ‘streekroman’) is van een dermate slecht niveau dat ik eerst meende een fake-kritiek (hemel, een Anglicisme) te lezen. Ten Braven heeft vooral bezwaren tegen het gebruik van Vlaamse woorden in de vertellerstekst, maar geeft daarna allerlei voorbeelden die voornamelijk door personages zijn verwoord. Het boek wemelt van de gallicismen, maar ook de spreektaal van Vlamingen is doorspekt met gallicismen. De ‘Vlaamsismen’ van Claus vind ik prachtig. Dat ze volgens zegslieden van Ten Braven niet autentiek zijn kan toch geen bezwaar zijn. De spreektaal waarin ze voorkomen wordt niet autentieker omdat het Vlaamsismen zijn, maar door de vervormingen van zegswijzen (zoals ook in de Nederlandse spreektaal gebeurt) en hier in het Vlaams door Claus geschreven. Trouwens, er bestaat toch geen Algemeen Beschaafd Vlaams? Misschien is het Vlaams van Claus en zijn streekgenoten (of beter geschreven Louis Seijnaeve) heel anders dan het dialect van Ten Braven's zegslieden. Waar halen wij Noord-Nederlanders de moed vandaan om zo'n groot gebied met slechts één dialect te bedelen. De woorden glariede, pladijs, mastellen en resems kon ik met gemak in mijn eenvoudige Kramers' woordenboek vinden. De fout die Ten Braven ontdekt (op p. 181 kruipt Louis bijvoorbeeld in | |
[pagina 16]
| |
bed, terwijl hij er al vanaf p. 180 inligt) getuigt van slecht lezen. Volgens mij is Louis, omdat hij niet slapen kon, voor het raam gaan staan. Eenvoudig logisch nadenken geeft de lezer meestal snel de juiste verklaring. Ook de eerste alinea van pag. 195 snap ik moeiteloos. Wat is het probleem? De argumenten van Ten Braven zijn gemakkelijk te weerleggen, vooral wanneer men het eind van het boek kent, waaruit blijkt dat een jonge Louis Seijnaeve het eerste deel (Het Verdriet) heeft geschreven. Maar volgens mij heeft Ten Braven het boek na pag. 322 weggelegd (zijn laatste voorbeeld) hetgeen te betreuren is. Ten eerste, omdat ik de stukken van Ten Braven over het algemeen uitstekend vind (recentelijk nog over Reve en Kellendonk) en altijd lees. Ten Tweede, omdat Het verdriet van België een schitterend, thematisch veel omvattend, in iedere boekenkast thuishorend werk is, dat gekoesterd en geprezen dient te worden. Groningen Coen Peppelenbos Ten Braven antwoordt in de Boekenbijlage van volgende week. |
|