Begeisterung
Zo is er ook sprake van een informatiecultus - zoals Theodore Roszak in The Cult of Information beweert -, een cultlike mystique, omdat de menselijke faculteit ‘denken’ in een groot veelvoud aan zo'n machine wordt toegeschreven en men zelfs aanneemt dat het menselijke brein ondergeschikt is aan de oneindige mogelijkheden van het computerproces. Van een auto heeft men nooit gezegd dat hij, behalve rijden, ook nog kon denken. Zelfs een keukenrobot is een machine gebleven die gehoorzaamt aan de grillen van zijn gebruiker. Een computer is dat blijkbaar niet. Het is een ‘thinking machine’, zoals de computerpioniers Alan Newell en Herbert Simon schreven in een gelijknamig boek, eind jaren vijftig. Zulke opvattingen komen in de buurt van die van de goedgelovige die aan een heiligenbeeld een genezende kracht toeschrijft. Het is het ‘moderne bijgeloof’, waarover Rudy Kousbroek in Het avondrood der magiërs zei: ‘Onder modern bijgeloof versta ik grosso modo geloof in het bovennatuurlijke, op een manier die pretendeert aan te sluiten bij de moderne wereld van wetenschap en techniek.’ Er gaat een Begeisterung uit van zulke machines, een dwang die Max Weber vroeger al heeft omschreven als de belichaming van de moderne techniek bij uitstek: want terwijl werktuigen of apparaten nog in dienst van de mens stonden, is het bij de machine - en zo te zien in ieder geval bij de computer - juist omgekeerd.
p.e. ter mors
Die ‘suikerbakkers’ en valse profeten waar Kousbroek het vroeger over had - en die graag termen hanteerden als ‘cybernetica’ of ‘relativiteitstheorie’ - geloofden in de apodictische futurologie van zo iemand als Marshall McLuhan, die beweerde dat televisie en computer ‘the electronic building blocks of a global village’ konden zijn. Het is wel een verkeerde kant uitgegaan. Televisie is helemaal niet zo'n emancipatoir medium gebleken, zoals onlangs nog Neil Postman heeft aangegeven in Amusing Ourselves to Death, maar wel een soma dat mensen zoals in Brave New World van Aldous Huxley hypnotiseert. Computers zijn door hun ‘facts and figures’ - in de woorden van Roszak - ‘a statistical blizzard that numbs the attention’, een verdoving en een verstomming die zich van mensen meester maken, zoals ‘Big Brother’ in Ninety Eighty-Four van George Orwell door luidsprekers voortdurend statistieken over produktie en consumptie afdreunt.
The Cult of Information gaat over die angstaanjagende folklore om en rond computers. Zo'n computer kan onwaarschijnlijke hoeveelheden informatie opslaan - sommigen zeggen memoriseren -, en is bij machte die informatie te bewerken volgens strikt logische procedures, hetgeen sommigen doet vermoeden dat een computer denkt op de wijze van onze hersencellen. Een computer heeft bij veel mensen een antropomorfe verschijningsvorm, die tot uiting komt in het spraakgebruik. Zelfs onverbeterlijke technofoben maken de fout een computer dom te noemen, een eigenschap die bij een machine helemaal niet past. Door de revolutie in de biologiewetenschap, in het genenonderzoek, en ook door de cybernetica van Norbert Wiener, waardoor het sleutelbegrip ‘feedback’ op de tongen kwam te liggen, zijn er in het spraakgebruik heel wat technologische metaforen geslopen. Het leek wel alsof machines meer en meer op mensen gingen gelijken en omgekeerd, dat mensen op den duur als mechanieken - als l'homme machine (La Mettrie) - werden beschouwd. Zoiets kan natuurlijk, zolang het maar metaforen blijven. Nu heeft echter de technologische metafoor van ‘de machine die kan denken’ plaats gemaakt voor de letterlijke betekenis, in zoverre zelfs dat een professor van de University of California zich liet ontvallen dat een verregaande antropomorfisering van de computer zich als surrogaat zou kunnen aandienen van de menselijke intelligentie. De computer als een ‘mangeur d'hommes’ dus.