Rituelen
In een ander essay zegt Staal dat de taal ook onredelijk en nodeloos omslachtig is. Afgezien van de vraag of men kan zeggen dat de taal onredelijk is, past in verband met het betekenisprobleem de vraag of de zinloosheid van sommige filosofieën samenhangt met de onredelijkheid van de taal of met de onredelijkheid van de betrokken
Twaalf essays van Frits Staal
filosofen. Met andere woorden, waartegen moet een eventuele onredelijkheid van de taal worden afgewogen.
De verwachting dat de bestudering van de taal filosofisch relevant, zo niet beslissend is, is verdedigbaar. Ook dat de menswetenschappen van de linguïstiek kunnen profiteren. Staal betoont op dit punt royaal hulde aan Chomsky. Dat is terecht lijkt mij. Ook al zou Chomsky in de linguïstiek niet langer toonaangevend zijn, in ruimer verband is zijn werk revolutionair. Maar of men hieruit af moet leiden dat filosofen en beoefenaren van de menswetenschappen vooral taal moeten bestuderen, betwijfel ik. Chomsky heeft naar mijn smaak eerder een model geleverd voor het cognitieve apparaat dat de mens bezit. Dat apparaat kan ook geheel los van de taal worden bestudeerd, afhankelijk van de vraagstelling van de onderzoeker: geheugen, waarneming of sociale omgang. Al die vermogens kunnen getypeerd worden in termen van een grammatica. Dat lijkt mij het vernieuwende van Chomsky.
Een originele zienswijze van Staal zelf blijkt uit zijn analyse van het Vedisch ritueel van de Nambudiri-brahmanen, het oudste nog bestaande ritueel der mensheid. Alle bestaande interpretaties van het ritueel wijst Staal van de hand. Het ritueel markeert niet de overgang van het profane naar heilige, het vormt geen heropvoering van oudere mythen, het is niet bedoeld als overdracht van culturele en sociale waarden. De eenvoudigste hypothese die het ritueel verklaart, is dat het ritueel geen zin of bedoeling heeft maar een handeling is die om zichzelf wordt uitgevoerd. Het ritueel is een ceremonie volgens strikte regels en de fascinatie ligt in de perfecte uitvoering. Misschien nog het beste te vergelijken met de belangenloze beoefening van een ingewikkeld spel. Staal weet deze hypothese overtuigend te ondersteunen. Minder overtuigend, maar evenzeer verrassend vind ik zijn veronderstelling dat de taal uit het ritueel is voortgekomen. Onze voorouders prevelden en zongen maar wat en ‘kwamen er pas laat op hier op systematische wijze betekenis aan vast te knopen: toen werd taal geboren.’
Dat taal is voortgekomen uit het vermogen om geluid te maken is een vanzelfsprekendheid, maar dat dat geluid pas door ritualisering, bijvoorbeeld het zingen van mantra's, taal werd, is een veronderstelling die moet concurreren met de mijns insziens veel waarschijnlijker veronderstelling dat geluid benut werd als kreet: lokroep, waarschuwing, angstschreeuw, geruststelling, et cetera en daardoor gaandeweg betekenis kreeg. Maar ja, het is heel lastig over de oorsprong van iets het laatste woord te zeggen.
■