Vuillemin
vervolg van pagina 12
heerste dosering en de wisselwerking van woorden en gedachtenfiguren, mij erg aan. ‘De taal is niet een maaksel van de feiten die zij beschrijft, maar zij brengt doordat zij nadenkt over zichzelf, tussen de feiten continuïteit aan, een eenheid van mise-en-scène die de feiten verzamelt en belicht.’ Op deze wijze vormt de op het tij komende en gaande gedachtenstroom, met zijpaden en waterwegen, bootjes en bruggetjes, een ideaal Venetië als symbool voor de myriadische combinatiemogelijkheden van het denken en de taal.
En dat is precies wat mij het meest bevalt aan dit precieuze werk, dat niet massief maar licht als de kanten gotiekornamenten is, niet diep steekt als een zeeschip, maar over de oppervlakte glijdt als een gondel in de binnenwateren (evenwel altijd in verbinding met de volle zee van grote gedachten), niet aaneengeklonken is als een continent, maar uiteenvalt als een eilandengroep, juist verbonden door de waterwegen die hun elementen scheiden (het spijt me, maar je krijgt vanzelf de neiging je gedachten net zo te laten stromen als de auteur: dat moge ook blijken uit het nawoord van de vertaalster, dat in toon gewoon een voortzetting van het boek lijkt): de retorische taalopvatting die de schrijver huldigt. Met hoeveel instemming lees ik niet uitspraken als: ‘Al die “innerlijke drijfveren”, ze bestaan toch slechts bij wijze van spreken!’; of: ‘Het kan misschien lijken of het gesprek ons onthult, in werkelijkheid vormt het ons,’; of: ‘Buiten de taal, voorbij en zonder de taal, is voelen en denken voor ons onmogelijk (...) Het woord moet werken, net als de wijn’; of: ‘De welsprekendheid bezit zelfs het vermogen hartstochten te matigen.’
Smaakvol en van een milde wijsheid (wat niet altijd van Venetië gezegd kan worden), zo zou ik deze overpeinzingen van een oudere man over zijn ervaringen, zijn jeugd, de opvoeding, en de ontwikkeling van zijn persoonlijkheid willen noemen, waarbij alle observaties een algemene geldigheid krijgen, zodat de auteur, in de spiegeling van zichzelf, de lezer een spiegel voorhoudt. Men kan eruit leren dat er een noodzakelijke afstand moet zijn tussen rol en woord, of dat de ontmoeting met de kunst, waarin ook ik nooit anders dan mijn genoegen heb gezocht, een beeld van onszelf oplevert dat de innerlijke ervaring niet kan geven.
■