Autobiografie
Een interessant aspect van Yeats' brieven is, dat ze een betere kijk geven op zijn Autobiographies, waarvan hij het eerste deel in 1916 voltooide en waaraan hij in volgende jaren nieuwe delen toevoegde (een Nederlandse vertaling ervan is kort geleden verschenen).
In die autobiografische geschriften kijkt hij terug vanuit een levensfase waarin hij zijn ideaal verwezenlijkt heeft: hij is een belangrijk dichter geworden en heeft dat dichterschap in zijn bestaan geïntegreerd. Vanachter wisselende maskers speelt hij zijn rollen in de werkelijkheid en bij alles is het hem erom te doen beelden te laten ontstaan voor zijn poëzie. In de Autobiographies herschrijft hij zijn verleden als een ontwikkeling naar dat doel, en dan werkt zijn geheugen, bewust of onbewust, selectief. Maar in de brieven zien we hem zonder masker, vol elan of zoekend en onzeker.
Dit deel van de Collected Letters beslaat de eerste dertig jaar van Yeats' leven. Er staan maar vier brieven in van vóór 1887. Twee daarvan zijn van een nog kinderlijke elfjarige. Een brief uit 1882 voegt aan een gedicht een interessant postscriptum toe: ‘As you will see my great aim is directness and extreme simplicity.’ Het is een poëtisch ideaal dat hij pas later, als hij zich van het prerafaëlitisme met zijn wazige contouren bevrijd heeft, zal realiseren, maar dat al daarvóór zijn richtsnoer was, ook als hij in brieven gedichten van anderen kritiseerde.
In de brief van 1886 valt hij heftig uit tegen het werk van de romanschrijfster George Eliot, die hij onder meer verwijt te veel moraal en te weinig religie te hebben. Later zou Yeats in A Vision (1926) een occult-astrologisch systeem als zijn persoonlijke religie presenteren, waar hij bijna veertig jaar naar toe had gewerkt en dat als voedingsbodem voor metaforen dienst moest doen. Moraal speelt in dat systeem geen rol.
Dat in 1887 zijn correspondentiedrift losbarstte, had een reden. Vader John Butler Yeats, de kunstschilder, was voor de zoveelste keer met zijn gezin - en nu voorgoed - van Dublin naar Londen verhuisd, een stad waar Willie, die toen tweeëntwintig jaar was, zich ongelukkig door voelde. Per brief kon hij het contact met Dublin in stand houden. Hij correspondeerde met Douglas Hyde, de promotervan de Ierse volksliteratuur, die hem adviseerde bij de samenstelling van bundels volksverhalen. Yeats verzamelde die als hij met vakantie was in Sligo, West-Ierland. Dat hij na de kennismaking met Madame Blavatsky in Londen zich gretig in de theosofie gestort had, en later in de magische praktijken van de Orde van de Gouden Dageraad, maakte het voor hem gemakkelijk zich met het volksgeloof in Ierland te vereenzelvigen. In alle ernst vertelt hij in een brief van 15 oktober 1892 dat hij de koningin van de ‘fairies’ gesproken heeft. Stelde hij zich aan, of was hij werkelijk zo naïef dat hij zijn visioenen voor werkelijkheid hield? De brieven bevestigen in elk geval dat allerlei door magie opgeroepen verschijnselen voor Yeats realiteit waren. Symbolische waarde krijgen ze pas in de gedichten. Veel brieven wisselde Yeats met John O'Leary, de in 1830 geboren nationalistische leider, die hem voor de Ierse zaak gewonnen had en die zijn geestelijke mentor bleef, die hem boeken en teksten bezorgde, geld leende en hem tevergeefs van de magie trachtte af te houden. Maar de belangrijkste correspondentiepartner in dit eerste deel is Katharine Tynan. Er staan eenentachtig brieven aan haar in het boek.
W.B. Yeats
Ze was een katholieke dichteres, zes jaar ouder dan Yeats, met wie hij in 1885 in Dublin bevriend was geraakt. Hij stimuleert door bewondering haar werk, geeft haar aanwijzingen, brengt haar ertoe thema's uit de oude Ierse literatuur te kiezen. Maar hij is niet alleen lichtelijk bemoeizuchtig tegenover haar, ze wordt ook zijn vertrouwelinge, al duurt het tot november 1889 voor hij ‘My dear Miss Tynan’ vervangt door ‘My dear Katey’, wat in 1893, na haar huwelijk, weer ‘My dear Mrs. Hinkson’ wordt.
Vooral tegenover Katharine Tynan geeft hij zijn zwakheden bloot. ‘I am one of those unhappy people for whom between Act & Deed lies ever the terrible gulf of dreams,’ schrijft hij in maart 1891. En in december van dat jaar: ‘Never did the mountain of deeds seem so steep & my feet so poor at climbing.’ Zijn gevoelens voor Maud Gonne relativeert hij tegenover haar en hij verontschuldigt zich zelfs als hij een vroegere verliefdheid ter sprake brengt. Er is niets van erotiek tussen hen, maar hij wil haar niet verliezen aan de onbereikbare geliefde door wie hij vol opgekropte seksuele spanning zit. Hij lijkt een vrouw nodig te hebben bij wie hij zich althans geestelijk spontaan kan uiten. Ze moet een klankbord zijn, en hij smeekt haar soms om antwoordbrieven. Maar in de Autobiographies blijkt hij Kateys vriendschappelijke toewijding vergeten te zijn: slechts één keer, terloops, noemt hij haar. Ze is dan al vervangen door de evenzeer toegewijde Lady Gregory en speelt in Yeats' levensdrama geen rolletje meer. Ook dit illustreert het vervormende van die officiële autobiografie.