Vrij Nederland. Boekenbijlage 1986
(1986)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 15]
| |
The Lives of Lee Miller door Antony Penrose Uitgever: Thames and Hudson, 216 p., f80,80 Importeur: Nilsson & LammMariëtte HavemanSuccesverhalen zijn vaak wat stereotiep, wat misschien de reden is dat de echte literatuur zich er meestal verre van houdt. Goudharige schoonheden die zich van bed naar bed slepen op weg naar de top, gewiekste kerels die daar weer gebruik van maken in een bepaald stadium van hun carrière kom je daar in bescheiden mate tegen. Die horen in een genre thuis waar het niet pluis is. Biografieën nemen wat dit betreft blijkbaar een grenspositie in. Ook daar blijken veel van de stereotypen te heersen op het gebied van de begeerde artikelen brains en beauty en het hangt vaak van de nationaliteit van de biograaf af in hoeverre hij deze stereotypen ongemoeid laat. Amerikanen zijn er dol op, Engelsen veel minder. Hoe het zij, Lee Miller lijkt de verpersoonlijking van een biografische, vrouwelijke, persoonlijkheid: ze was beeldschoon, fabelachtig energiek, had een intelligent hoofd en een magnetische uitstraling. Haar aantrekkingskracht beperkte zich niet tot mensen, maar strekte zich uit tot gebeurtenissen en omstandigheden. Ongetwijfeld had dat te maken met haar uiterlijk en energie, maar dan nog is het opvallend hoe vaak die combinatie in haar voordeel uitviel. De anekdote die haar leven typeert, is hoe ze rond haar negentiende letterlijk in de armen van Condé Nast viel toen ze eens bijna werd overreden in New York. Voor ze met haar ogen kon knipperen was ze gecontracteerd als topmodel bij Vogue. Iedereen heeft wel eens een meevaller, maar bij Lee Miller ging het ver. Het werkwoord dat in deze biografie het best de gang van zaken typeert is ‘storten’; ze stortte zich voortdurend in allerlei activiteiten (fotograferen, mode, haute cuisine) en in de armen van allerlei mannen (Man Ray, Roland Penrose en een hele reeks minder bekenden); met een zekere frequentie ‘she plunged into black weeping despair’ en haar hobbies duidde ze zelf aan als ‘jags’. Net als Deborah Turbeville en Sarah Moon ging ze zelf fotograferen nog tijdens haar werk als fotomodel, en met veel succes.
Lee Miller, foto van P. Horst (1930)
De biograaf en zoon Antony Penrose gaat niet voorbij aan Lee Millers neiging om haar eigen leven te stileren in de versies die ze er zelf van gaf. Haar veroveringen waren niet altijd zo vlekkeloos als ze het voorspiegelde, en het zich storten zal in een aantal gevallen wel wat overdreven zijn. Maar dit moet gezegd: bij het bekijken van haar foto's, het lezen over haar journalistieke activiteiten in de oorlog, haar tweeduizend kookboeken en de ontzagwekkende voortvarendheid waarmee ze alles deed wat maar met fotografie, mannen, mode, oorlog of eten te maken had, verbleekt toch veel van het scepticisme dat wordt opgeroepen door de eerste alinea's van dit boek: ‘A paradox of irascibility and effusive warmth, of powerful talent and hopeless incapability, Lee rode her own temperament through life as if she were clinging to the back of a runaway dragon.’ Hier is het niet de biograaf, maar de werkelijkheid die zo'n ongeloofwaardig patroon van geluk, prestatie en bleke wanhoop heeft geleverd.
Nush en Paul Eluard, Roland Penrose, Man Ray en Ady. Frankrijk, 1937, foto Lee Miller
Van zo'n onderwerp had gemakkelijk een ‘mooie Amerikaanse biografie’ gemaakt kunnen worden, maar Penrose kiest na de enthousiaste aanhef voor een gematigde Britse verteltrant. Zijn toon is zo vormelijk dat je haast zou vergeten dat hij de baby met de feestmuts is die op bladzijde 185 zit te geeuwen. Zichzelf duidt hij steevast aan als hij en Tony. Hij doet nergens poging om ‘de ware Lee’ te onthullen, maar geeft in plaats daarvan een consciëntieus verslag van de vele versies die er van haar in omloop waren. Wat betreft haar uiterlijk kan een korte weergave daarvan al gauw iets weg krijgen van een notariële inventaris: ze was het standbeeld in Cocteaus film Le Sang d'un Poète, en háár lippen zweven in Man Rays landschap met zwevende lippen, waarvan de snit (in de ogen van M.R. en zijn makkers) het beeld oproept van twee horizontale geliefden; háár oog drijft in zijn ‘Boule de Neige’, te midden van een sneeuwstorm van witte vlokken, haar hals en kaaklijn figureren in Man Rays schilderij ‘Le Logis de l'Artiste’, waar nog een mooi stormachtig verhaal aan vastzit. Picasso schilderde haar met borsten als opbollende zeilen in de wind, en een glasfabrikant gebruikte ze als model voor - een champagneglas!!! Ook, zei men, een beetje banaal, had zij de mooiste navel van Parijs.
Lee Miller, 1970
De foto's geven een completer beeld dan deze kunstwerken met variaties op een detail. Lee Miller was het prototype van de klassieke schoonheid uit de jaren dertig, het type Steichen, Horst en Hoyningen Huene: lang en aspergeachtig rank met helblond haar, staalgrijze ogen en een uiterst sensuele mond in een koele ovaal. De creatie van dit type is grotendeels haar werk, tussen haar negentiende en haar tweeëntwintigste, toen ze werkte als fotomodel voor de genoemde fotografen. ‘Ze exploiteerde haar schoonheid,’ schrijft Antony Penrose. Ik weet niet of het afkeurend bedoeld is, maar ik vraag me af of ze wat dit betreft zo veel keus had. | |
GrilligheidHoe moet je het leven van zo iemand beschrijven zonder te vervallen in het genre dat niet pluis is? Penrose doet het opvallend voorzichtig, met zeer weinig speculatie over drijfveren en bewondering voor de reusachtige energie die zijn moeder in al haar activiteiten tentoonspreidde. Een paar afschuwelijke incidenten in haar jeugd worden door hem nauwelijks van commentaar voorzien, behalve dat het haar ouders aanleiding gaf om haar ontstellend te verwennen. Onder deze omstandigheden ontplooide ze al gauw de grilligheid die haar latere leven kenmerkte. Haar Amerikaanse geboortedorp Poughkeepsy werd te klein; op 30 mei 1925, op achttienjarige leeftijd, vertrok ze naar Parijs, waar ze al spoedig haar chaperone uit het oog verloor. Met tussenpozen bleef Parijs haar uitvalsbasis. Daar nam ze het besluit om zelf fotograaf te worden met Man Ray als leraar, die ze door een onhandige beweging in de doka op het idee van de solarisatietechniek bracht. Na een tijdje zette ze zelf een studio op en fotografeerde (net als Man Rays andere leerling Berenice Abbott) literaten en sociaal prominente françaises met hun getemde hagedissen. De problemen met Man Ray groeiden. Lee voelde zich naar zijn smaak al te goed thuis in het ideaal van de vrije liefde. Telkens als ze er weer vandoor was schreef hij haar smekende brieven, en Lee kwam dan vaak weer terug, tot ze verliefd werd op een zachtmoedige steenrijke Egyptenaar, Aziz, die op zijn beurt getrouwd was met een der vijf mooiste vrouwen ter wereld, genaamd Nimet. Man Ray portretteerde zichzelf met een pistool in de hand en een touw om zijn nek, Nimet dronk zich dood in een paar weken, en Lee vertrok tenslotte weer naar New | |
[pagina 16]
| |
York, waar ze een fotostudio opzette, Lee Miller Studios, samen met haar broer Erik. De zaken liepen goed, tot Aziz opdook in New York. Ze trouwden en vertrokken naar Cairo. Lee telegrafeerde Man Ray of hij de Newyorkse studio over wilde nemen. Eindelijk gerechtigheid dacht Man. ‘Haal je eigen kastanjes maar uit het vuur,’ telegrafeerde hij terug. Samen met Aziz zette ze in Egypte een firma voor airconditioning op, en maakte veel uitstapjes, wat niet kon verhinderen dat ze zich al gauw dood verveelde. Wel maakte ze in deze periode haar mooiste foto's, surrealistische landschappen en doorkijkjes. Maar ze werd zo depressief dat Aziz haar ten einde raad een zak met geld gaf, en Lee op een stoomboot weer vertrok naar Parijs. Dan volgt een verwarde periode van veel pleziertjes, de ontmoeting met Roland Penrose (op een feestje pikant overtuigend verkleed als bedelaar, uiteindelijk haar meest bestendige liefde), en reizen met telkens weer een andere metgezel. ‘Maar het is niet gemakkelijk om te weten wat je wilt,’ schreef ze uit Beiroet aan Aziz. ‘Ikzelf weet eerlijk gezegd in het geheel niet wat ik wil, of het moest zijn to have my cake and eat it’. Dit duurde tot de oorlog uitbrak. Lee werd correspondent voor Life en Vogue, versloeg als enige de slag bij St.-Malo en reisde mee met militaire colonnes naar het front. Lee had een eigen jeep, en zo reed ze tussen de troepen door. Hoeveel vreselijke dingen ze ook meemaakte, het lijkt er sterk op dat dit haar gelukkigste jaren waren. Penrose beschrijft haar instelling in vroegere hoofdstukken een paar keer als ‘hedonistisch’, maar dat lijkt me wat zwak uitgedrukt. De oorlog nam een taak van haar over: het creëren van de aanleiding voor een staat van voortdurende opwinding. Dat bleek vooral na de oorlog, toen de dagelijkse druk wegviel, en ze haar meest langdurige en beklemmende depressies kreeg. Ze deed nog wel van alles, kreeg een kind, schreef lange artikelen voor Vogue, werd een expert in de kookkunst, bestuurde een leven vol sociale verplichtingen en diners waarbij ze in een boek precies bijhield wie wat lekker vond, en zo haar vele beledigingen goedmaakte. Maar de pit was er uit, met een ondeugdelijke face-lift en aanvallen van redeloosheid en voor het eerst begint ook de stijl van de biograaf wat te irriteren. Maar ik denk dat dat weer eerder ligt aan het leven van Lee dan aan de biografie. ■ |
|