Tijdschrift
De Sonates van Scarlatti zijn ‘Revisor-muziek’ zegt Robert Anker in Tirade 302 (januari/februari 1986). De marathonuitvoering van Scarlatti' werk had een grote indruk op hem gemaakt en in een essay over deze muziek reageert hij eerst op het stuk van Maarten 't Hart over Domenico Scarlatti in het vorige nummer van Tirade. 't Harts muzikale voorkeuren (Bach) blijken in het verlengde te liggen van zijn literaire. Hij vergelijkt de pianomuziek van Scarlatti met die van Bach, een vergelijking die voor de eerste negatief uitvalt. Scarlatti schreef vooral sonates, een feit dat 't Hart ertoe brengt om hem een ‘heel beperkt componist te noemen’. Een onterechte neerbuigende opmerking, vindt Anker. ‘Je verwijt een dichter toch ook niet dat hij geen roman schrijft?’ Maar terug naar de vorm van de muziek. De sonates zijn aanvankelijk geïmproviseerd, veel herhaling van motieven en loopjes wijzen daarop. In feite werkt de minimal music ook zo, zegt Anker. Hij legt ook uit wat er mis is met de mensen die Scarlatti ‘zenuwemuziek’ vinden. De tegengestelde houding van 't Hart en Anker wordt dan duidelijk. Het gaat hier om ‘kunst die zich allereerst als vorm presenteert, die er niet op gericht is zo snel mogelijk je hart te veroveren.’ Voor Anker leidt het beluisteren van deze muziek tot een vorm van extase, voor 't Hart tot een kritisch verhaal over wat er aan deze muziek ontbreken zou. Ankers stuk is in een wonderlijke, leuke stijl geschreven. Hij spreekt zichzelf tegen, herroept zijn beweringen en spreekt de lezer expliciet toe: toch ontstaat er een consistent betoog. Een knap gebruik van retorische middelen vind ik dat. In zijn altijd interessante rubriek ‘Russische Notities’ bespreekt Charles B. Timmer een aantal kindergedichten van Osip Mandelsjtam. ‘Het schrijven van poëzie voor kinderen hoort in de
Russische literatuur tot het handwerk van vrijwel alle dichters van naam,’ schrijft hij. En dan doelt hij op echte poëzie van gehalte, niet op simpele rijmpjes of liedjes. Timmer geeft een aantal gedichten in het Russisch met hun letterlijke vertaling en een paar bewerkingen van die vertaling. Zo onthult hij de dubbele bodem van deze in de jaren 1925-1926 geschreven poëzie. De grappige gedichten voor kleuters bezitten een ‘ondertekst’, een geheime boodschap of vraag, zegt Timmer. Het is natuurlijk slim om je controversiële meningen te verstoppen in kinderliteratuur, omdat geen enkele censor zich zal willen blameren met het serieus aanpakken van kinderversjes. Verder in Tirade poëzie van Toon Tellegen, Hans Vlek, Rogi Wieg, Jos Droes en Andreas Burnier. Haar gedicht heet ‘Griekse beginselen’ en is opgedragen aan Fred Kossmann. In zijn poëziekroniek bespreekt Tomas Lieske de bundels van Maarten Doorman en Wim Brands, die beide bij hem gemengde gevoelens oproepen.
EVA COSSEE