Tijdschrift
In Maatstaf publiceerde Benno Barnard een aantal malen zijn ‘Brusselse bijdragen’. Korte verhalen waren dat, die een mengeling leken te zijn van ervaringen en verzinsels. De dagboekachtige vorm ervan verhoogde de authenticiteit. In het Nieuw Wereldtijdschrift (1985/6) staat een volgens dezelfde formule opgebouwd reisverhaal van Barnard. ‘Tropisch België’ heet het met literaire middelen gestructureerde verslag van Barnards bezoek aan Jamaica. Om een roman van Herman Portocarero te redigeren was Barnard enkele weken te gast bij deze schrijver. ‘Ik weet niets van Jamaica,’ schrijft hij tamelijk aan het begin van zijn verhaal. Zijn voorstelling van de tropen is voornamelijk gebaseerd op de lectuur van Multatuli en Couperus en van de roman Rumeiland van Vestdijk. Het wordt hem al gauw duidelijk dat hoe zwarter de mensen zijn, des te minder status ze hebben. Schijnbaar moeiteloos schikt hij zich in de koloniale rol die bij zijn bleke huid past. Zoals in België de hele Europese geschiedenis is gecomprimeerd, zo is Jamaica exemplarisch voor de koloniale geschiedenis, zegt Barnard ter verklaring van de titel die hij aan dit knappe verhaal gaf. Het feit dat hij zich veel situaties niet fotografisch herinnen, maar zich vooral de sfeer, de geuren en de kleuren in herinnering weet te brengen maakt zijn reisverslag tegelijkertijd aardiger en geloofwaardiger. Over het belang van fictie staat elders in het Nieuw Wereldtijdschrift een pleidooi van John Updike, overgenomen uit het tijdschrift Esquire. ‘De meeste mensen in de V.S. kunnen zonder het lezen van fictie,’ begint Updike mismoedig. Terwijl hij juist verhalen en romans het subtielste instrument vindt vormen voor zelfonderzoek en zelfportrettering. Vergeleken bij de verbeeldingskracht van het proza, zegt hij, ‘is sociologie frikkerig, geschiedenis
problematisch en film tweedimensionaal’. Een overtuigend betoog over de zin en het nut van het verhalen schrijven, want ‘waar kan het individualisme beter worden uitgedaagd, geprezen en genoten dan in de fraai gevormde leugens van de fictie’, eindigt Updike. Verder in het Nieuw Wereldtijdschrift een subtiel verhaal over het sterven van een hond, dat wat emotie betreft sterk doet denken aan het hoofdstuk uit The Unbearable Lightness of Being van Kundera waar Karenin doodgaat. En een buitengewoon vervelende opsomming van zelfmoordclubs en zelfmoordspelen uit de realiteit en uit romans van, natuurlijk, Jeroen Brouwers. Het verbaast me dat hij zich nog niet in de euthanasiediscussie heeft gestort nu die toch door toedoen van Andreas Burnier weer hevig is opgelaaid. Het hele nummer is fraai geïllustreerd door Topor.
EVA COSSEE