Vrij Nederland. Boekenbijlage 1986
(1986)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 15]
| |
Rudie Kagie‘Zo kan het ook’ staat elke zaterdag boven het stukje van Karel Knip in NRC Handelsblad - en inderdaad, in testelling tot de meeste chroniqueurs over consumentenzaken vermijdt Knip het toontje van de slimme boer die zich niet laat bedotten. Hij onderwerpt zijn materie aan goed geschreven en goed gedocumenteerde beschouwingen. Zo kan het ook. Nu vierendertig van zijn artikelen over ‘nieuwe materialen en produkten’ onder de titel De vooruitgang in boekvorm verkrijgbaar zijn, is er alle aanleiding voor een visite aan de mysterieuze Knip. Hij is negenendertig jaar, bewoont een sobere etage in een Amsterdamse volksbuurt en tikt zijn zes kopijvelletjes per week op een Oostduits toetsenbord van het merk Erika. Karel Knip verschuilt zich niet achter een pseudoniem, doch staat werkelijk onder deze naam bij de burgerlijke stand ingeschreven. Ondanks zijn deskundige publikaties over high-tech en software koestert de auteur geen plannen voor de aanschaf van een tekstverwerker, zelfs een elektrische schrijfmachine is hem te modern. Zijn televisietoestel heeft hij weggeven. Radioprogramma's beluistert hij via een antiek buizenmodel uit de jaren vijftig. De nieuwe snufjes waar hij over schrijft kan hij in zijn vrijgezellenhuishouding missen als kiespijn. Soms overmant hem een gevoel van moedeloosheid als hij, zittend op de crapaud in de achterkamer zijn lijfblad de Consumentengids doorbladert: ‘Dan denk ik: wat zal ik eens gaan kopen? Wat zou ik graag willen hebben? Er is niets wat me aanspreekt. Zo'n walkman lijkt me niks en mijn typemachine wil maar niet kapot.’ Toen Knip in het najaar van 1983 met zijn rubriek begon had hij een enigszins grillige carrière achter de rug: bijna vier jaar scheikunde in Delft gestudeerd, de militaire dienstplicht vervuld en een nimmer voltooide biologiestudie te Amsterdam begonnen. Door zich als ‘los werkman’ te verhuren aan uiteenlopende bedrijven als een sigarettenfabriek, scheepswerf Wilton-Feijenoord en de chemiereus Ketjen voorzag hij jarenlang in zijn levensonderhoud. ‘Toen ik op een dag wéér zonder geld zat, merkte ik dat ze me bij het uitzendbureau raar aankeken. Er waren helemaal geen baantjes meer voor ongeschoolde arbeiders. Ik kon als schoonmaker aan de slag, maar daar had ik geen zin in.’ Door de financiële zorg gedreven meldde Knip zich bij een ‘oude jaargenoot uit Delft’, die het inmiddels tot wetenschapsredacteur van NRC Handelsblad had geschopt. Deze kon hem wellicht aan een schrijfklusje helpen. De rubriek in het ‘katern’ Mens en Bedrijf was het gevolg. Voordat de nieuwe medewerker de pen ter hand nam had hij, ‘zoals dat gebruikelijk is in Amsterdam’, slechts één keer eerder een tekst gewrocht die later in druk verscheen: een bijdrage aan het studentenweekblad Propria Cures.
Ligfiets
Kippenvangmachine
| |
SteekproevenZijn stukken in het avondblad zouden vooral opvallen door de niet aflatende ijver, nieuwe produkten op hun doelmatigheid te testen. Daarbij bedient Karel Knip zich van een gezonde argwaan. Als de exploitant van de ‘beeldkrant’ boven het Citytheater aan het hoofdstedelijke Leidseplein beweert dat zesentachtig procent van de plaatselijke bevolking het nieuwe medium heeft opgemerkt, besluit Knip bijvoorbeeld tot het instellen van een eigen onderzoek. ‘Steekproeven nemen kunnen we allemaal. Donderdagavond tussen half tien en half elf drieënveertig Amsterdammers gebeld,’ meldt hij als demonstratie van daadkrachtige inslag in zijn boek. ‘Kent u het bord en bent u jonger of ouder dan vijftig. Er was één antwoordapparaat dat onze obsceniteit nog tot maandag op zijn bandje bewaart, er waren twee storingen en achttien nietopnemers. Van de tweeëntwintig opnemers waren er veertien jonger dan vijftig en negen daarvan kenden het bord. Het zou dus kunnen dat die zesentachtig procent juist is, formeel heet het dat die hypothese niet te verwerpen is. Daar staat tegenover dat de acht oudere opnemers geen van allen van het bord hadden gehoord, de helft wist niet eens waar City lag.’ Karel Knip wordt gedreven door een sterke drang om zaken waarover je zelden in de krant leest tot de bodem uit te diepen. Hij signaleert dat de ‘kippenvangmachine’ door producent en gebruiker met grote geheimzinnigheid wordt omgeven, vermoedelijk met de bedoeling om dierenbeschermers niet op de wrede werking van het mechaniek te attenderen. Hij test het ‘bioritmehorloge’ en de met een ‘automatisch geheugen’ toegeruste ‘minitelefoon’. Rioolonderhoud, transdermale genezing, elektrostimulatie van kalfsvlees, brongas, oorkaarsen en negatieve ionen. ‘Ik kan niet zeggen dat ik het zo zie,’ wijst hij een loftuiting bescheiden van de hand. ‘Ik geneer me meestal kapot als ik in de krant teruglees wat ik geschreven heb. Het was een straf om de drukproeven voor dit boek te moeten corrigeren.’ Even later bekent hij dat de rubriek noch de daaruit voortgevloeide publikatie hem met vreugde vervullen. ‘Ik vind het niet zo erg leuk om die stukjes te maken. Ze komen nogal moeizaam tot stand. Er zitten drie kanten aan: ten eerste het bedenken van een onderwerp, ten tweede het verzamelen van het materiaal en ten slotte het schrijven. Het bedenken van het onderwerp betekent voor mij bladeren in vaktijdschriften en dat is vreselijk vervelend werk. De tweede fase, als ik me nader van het onderwerp op de hoogte stel, vind ik wel aardig. Vooral als ik veel moet bellen met allerlei firma's en instanties omdat ik precies wil weten hoe iets in elkaar zit, dan begint het leuk te worden. Het schrijven van het stuk vind ik dan weer een bezoeking. Een enkele keer loopt het lekker, maar meestal zit ik brakend achter de schrijfmachine. Het prettigst voel ik me aan het begin van de week, als ik op m'n gemak de vakbladen kan doorkijken. Op woensdag begint het me al onaangenaam te worden: dan denk ik, gut ja, ik moet weer ergens over gaan uitpakken. Vrijdagavond laat lever ik mijn stuk in. Ik krijg'meestal commentaar van de redactie omdat ik eigenlijk net iets te laat ben met mijn stuk. Het kan altijd nog op het nippertje mee in de krant van zaterdag.’ Karel Knip, deskundige op het gebied van nieuwe vindingen Wat Karel Knip nog meer doet, naast het ter perse bezorgen van de afgesproken twaalfhonderdzestig woorden per week? ‘Niets,’ zegt hij. ‘In feite doe ik te weinig. Ik loop heel veel te klungelen, er komt niet genoeg uit mijn vingers. Minstens twee keer per week kun je me op het Waterlooplein vinden; vooral kijken of er nog interessante oude boeken zijn op te scharrelen vind ik wel leuk.’ Hij verdwijnt naar de achterkamer en keert terug met vier witte stenen kogels. Daarvan schafte hij zich er dertig stuks op de rommelmarkt aan. Het raadselachtige doel waarmee het voorwerp ooit werd gefabriceerd fascineert hem. ‘Wat me ook erg interesseert is de techniek uit de vorige eeuw, maar die breng ik in die stukjes bijna nooit ter sprake. Ik verzamel er veel boekjes over, omdat je daar uit kunt leren hoe de maatschappij is geworden tot wat ze nu is. De ontwikkelingen van dit moment, die hitserige aandacht voor nieuwe betaalsystemen en megachips, interesseren me niets. Het enige voordeel is dat de dingen tegenwoordig wat sneller en automatischer kunnen dan vroeger, maar dat idee spreekt me absoluut niet aan. We hebben alles al, ik dacht dat we in de jaren vijftig alles al hadden. Maar de mensen moeten aan het werk blijven en blijven consumeren. Zodoende verschijnen er steeds nieuwe produkten waar niemand op zit te wachten en waar een behoefte voor gecreëerd moet worden. Onzin. Alleen op medisch gebied kun je eindeloos blijven doorgaan met het doen van nieuwe uitvindingen die de mensheid vooruit helpen. Ik erger me groen en geel als ik dat opgeklopte gedoe zie van stereofreaks en hun audio-torens. Dat slaat echt nergens op. Het is hetzelfde als het praten over wijn en champagne. Ik weet zeker dat het gros van de mensen die praten over smaaknuances geen enkel verschil proeft. Met geluid is het net zo. Ze hebben een installatie van een paar duizend gulden staan, maar als je er een plaat op tweeëndertig in plaats van op drieëndertig toeren op afspeelt, horen ze geen verschil. Persoonlijk leef ik erg goedkoop. Niet omdat het moet, maar omdat ik niet weet waar ik mijn geld naar toe zou moeten brengen. Misschien dat ik nog eens een motorfiets koop.’ | |
MollenbestrijdingZijn relativerende kijk op het consumptiepatroon draagt bij tot een ironische ondertoon in zijn stukken. Dat dodelijke ernst de leesbaarheid van een braaf periodiek als de Consumentengids enigszins belemmert moet Knip echter krachtig tegenspreken: ‘Alsjeblieft zeg, laat nu niet opeens iedereen proberen leuk te gaan schrijven. De Consumentengids heeft een zogeheten leuke rubriek, nou, als je die leest springen je de tranen in de ogen. Ik zit van tijd tot tijd leuk te zijn in mijn stukjes. Die grapjes zit ik er echt kunstmatig in te stoppen omdat ik het idee heb dat ik daar mee door moet gaan. Leuk zijn is moeilijk. Leuk zijn zou dubbel betaald moeten worden, zeg ik altijd. Dat meen ik absoluut. Bovendien blijkt soms achteraf dat je net niet leuk genoeg was. Zo'n stukje is dan heel pijnlijk om te lezen. Het gevolg kan zijn, dat je naar aanleiding van zo'n stukje veel kritiek over je heen krijgt. Je kunt maar beter saai schrijven, tenzij je een goed onderwerp hebt dat niet kapot kan. Het probleem is dat je juist grappen gaat bedenken als je een slap onderwerp behandelt; dat wil je dan op die manier willens en wetens wat leuker maken. Ironie is de toon van deze tijd, geloof ik, maar veel mensen proeven volstrekt niet de ironie in wat ik schrijf. Dan breng ik bijvoorbeeld een artikeltje over mollenbestrijding, die met een ontzettend gemeen gas gepaard gaat, ik zit me inwendig vreselijk kwaad te maken omdat ze op die kleine beestjes, zacht fluwelig, hartstikke onschuldig en ontstellend leuk om te zien, gifgas loslaten, en nadat ik daar een giftig stukje over heb geschreven, word ik prompt opgebeld | |
[pagina 16]
| |
door mensen die vragen waar ze dat gas kunnen kopen. Die mensen hebben dan last van molshopen in hun gazon of zo. Nee, de adressen waar ze voor dat gas terecht kunnen geef ik ze natuurlijk niet. Ik scheep ze af met het telefoonnummer van de een of andere instantie waarvan ik denk dat ze dat adres waarschijnlijk ook niet zullen geven. Ik hoop dan maar dat ze die mollen met rust laten omdat het ze anders te veel tijd zou gaan kosten het adres van de leverancier van mollengifgas te achterhalen.’ De vooruitgang van Karel Knip is een leuk boekje geworden, al zou er met wat meer moeite een nóg aardiger resultaat te behalen zijn geweest. Nu zijn de krantestukjes vrijwel onbewerkt achter elkaar gezet. Actuele ontwikkelingen werden niet in de tekst verwerkt, maar volgen aan het eind van ieder hoofdstuk in een onhandig nawoord. ‘Ja, ik heb het maar op die manier opgelost, omdat het me anders te veel tijd zou gaan kosten,’ voert Knip ter verdediging aan. Als kritische consument zou hij De vooruitgang zelf nooit kopen. ‘Er schijnt een markt voor dit soort boekjes te zijn, maar persoonlijk heb ik de pest aan die bundels met korte stukjes waarmee de markt overvoerd wordt,’ zegt hij. ■
Karel Knip: De vooruitgang, nieuwe materialen en produkten. Uitgever: Bert Bakker, 188 p., f22,90. |
|