Zwaar op de hand in een elegante, stevige stijl
Een losse selectie uit Willem Diepraams foto's
Willem Diepraam - foto's Inleiding Gerard van Westerloo Uitgever: Fragment, 117 p., f69,-
Mariëtte Haveman
Niet iedereen wil het geloven, maar ook de geschiedenis van de fotografie bestaat voor een deel uit woorden. Er zijn er die jarenlang verscholen blijven onder een of ander taboe, alleen in een beetje denigrerende zin worden toegepast, om opeens weer aan betekenis te winnen.
‘Ik houd van deze foto. Hij past in een traditie. (...) Je ziet, ook de fotografie begint haar eigen geschiedenis te schrijven,’ aldus Han Singels bij zijn inmiddels bekende foto van zwemmende jongens in de polder. Traditie; geschiedenis. Zulke woorden geven uitdrukking aan een mentaliteit die nu weer gangbaar is onder fotografen, en waarvan de gevolgen herkenbaar zijn in hun werk.
‘Je moet je realiseren dat je als een kurk drijft op de geschiedenis. Als ik met mensen van kunstscholen praat, zeg ik altijd dat ze rücksichtslos moeten pikken, waar ze wat dan ook bij elkaar kunnen pikken,’ zegt Willem Diepraam, geciteerd door Gerard van Westerloo in diens inleiding op de monografie Willem Diepraam, foto's.
Singels en Diepraam zijn allebei vooraanstaande Nederlandse fotografen, werkzaam op een terrein waarvoor het afzetgebied in Nederland schamel is: de weekbladjournalistiek. De toonaangevende rol die zij hierin spelen, kan blijken uit het feit dat er van beiden kort geleden fotoboeken zijn verschenen, niet over een willekeurig onderwerp, maar exclusief over een oeuvre van de fotograaf. Een vergelijkbaar boek verscheen vorig jaar over Vincent Mentzel. Alledrie zijn in leeftijd rond de veertig, betrekkelijk jong dus voor zo'n monografie. In alledrie de gevallen was de keus van de fotograaf bepalend voor de fotoselectie, en werd de inleiding geschreven door een redacteur van de krant.
Zulke boeken zeggen iets over - althans speculeren op - een hogere waardering voor het artistieke gehalte van fotografen; een monografie is ongeveer het grootste huldeblijk dat een kunstenaar te beurt kan vallen. Tegelijk is de monografie een typisch produkt van een kunstklimaat waarin kunstwerken die her en der verspreid zijn in uiteenlopende collecties, zonder probleem bij elkaar gebracht worden in een boek. Voor oudere kunst is dat vaak al moeilijker, maar dan wordt het probleem ondervangen door een goed geredigeerd tekst- en beeldgedeelte. Voor moderne kunst geldt dat niet het doel van de kunstwerken, maar de unieke visie van de kunstenaar de samenhang bepaalt.
Karolien, Ria en Michael, 1971
Dat is waarschijnlijk ook de belangrijkste reden waarom recente monografieën van reportagefotografen, samengesteld volgens hetzelfde uitgangspunt, zo vaak teleurstellend uitvallen. In mijn ogen is dat tenminste zo bij de drie genoemde fotografen. Het probleem verdwijnt daarentegen volledig zodra het boek, hoe losjes ook, een inhoudelijk verband krijgt. Vaak blijkt een stad al geschikt als verbindende schakel. Zo is het bij de fotoboeken van Ed van der Elsken, en bij het recente boek naar aanleiding van de tentoonstelling Amsterdam 1950-1959 in het Amsterdams Gemeentearchief: een losse verzameling uit het werk van twintig fotografen over Amsterdam, en het aardigste Nederlandse fotoboek van de laatste tijd.