Drinken als een matroos en vloeken als een huzaar
Het melodramatische leven van Libby Holman
Dreams that money can buy. The tragic life of Libby holman door Jon Bradshaw Uitgever: Jonathan Cape, 432 p., f 65,40
R. Ferdinandusse
Libby Holman ging naar New York om beroemd en vooral rijk te worden. Ze had een mooie, lage stem en kwam al gauw op de planken. Het was het eind van de jaren twintig. Amerika was drooggelegd en daarom stroomde de illegale drank rijkelijk. Broadway bloeide, de jetset van die dagen vond niets te gek, en iedereen had een wise-crack op de lippen. Libby Holman hoorde bij de mink-set en kwam rond 1927 vaak in de nachtclub El Fey, de plek waar de rijke jongelui kwamen, de Astors, de Vanderbilts, de Reynoldses. En sterren als Eddie Cantor, Harold Lloyd en Gloria Swanson. Columnisten als Ed Sullivan en Walter Winchell en veel gangsters. George Raft was er tapdanser en er trad een meisje op dat later als Barbara Stanwyck in Hollywood beroemd zou worden. El Fey was eigendom van een gangster, maar de zaak werd gedreven door een drieënveertigjarige struise blonde vrouw die graag dingen zei als: ‘Geef een sukkel nooit een eerlijke kans’, of: ‘Haar hersens zijn zo goed als nieuw’, of: ‘Altijd dezelfde man in huis verpest een huwelijk.’ Maar waar alles om draaide was geld en Libby Holman zei het vaak tegen haar kennissen: ‘I'm going to be rich, rich, rich.’ Later omschreef ze die gulzige periode als: I wanted more everything forever.’ Ze dronk als een matroos en vloekte als een huzaar, ze lachte om alles en liep af en toe naakt achter het toneel. Voor seks had ze weinig belangstelling, haar vrienden waren meestal homoseksuelen, en ze liet zich op een avond door een medeacteur, na veel drank, ontmaagden. Ze omschreef dat als een noodzakelijke operatie, net als het verwijderen van een blindedarm. Beroemd werd ze in 1929 toen Howard Dietz Moanin' Low voor haar schreef, een nummer waarbij Clifton Webb danste. In dezelfde show zong ze Can't we be
friends. De New York Times schreef over ‘de donkere, purperen dreiging van Libby Holman in de blues’. En Walter Winchell: ‘Ze is de beste van de vrouwelijke troubadours met stemmen van mist en tranen.’ Ze werd de torchsinger van die dagen, de zangeres met in haar toorts de vlam voor de verdwenen geliefde, en men sprak van the Statue of Libby. New York kende een theater- en nachtleven vol met entertainers die later naar Hollywood trokken, met de schrijvers en tekenaars van The New Yorker, en Libby Holman was queen of the blues. Vijfentwintig jaar en rotten-ripe, volgens Clifton Webb. Een schitterend figuur en een ongewoon gezicht: een prominente neus, tamelijk bolle wangen, bijziende ogen en zeer volle lippen. Ze vuilbekte en vloekte zo stevig dat Dorothy Parker, ook geen kleintje op dat terrein, een keer tegen haar zei: ‘Darling je kunt beter je broek over je gezicht dragen.’
Over die Libby Holman (Elizabeth) Holman heeft Jon Bradshaw, een (Esquire-))journalist een biografie geschreven: Dreams That Money Can Buy. The Tragic Life of Libby Holman. (Dreams That Money Can Buy is de titel van de beroemde art-film van Hans Richter; Libby Holman is zingend te horen op de geluidsband van deze produktie.) Bradshaw maakte er zo'n mooie, Amerikaanse biografie van, die bovendien nog thrillerachtige elementen bevat. Want Libby Holman werd niet alleen beroemd als zangeres, maar ook door de raadselachtige dood van haar echtgenoot.
Een van de rijke playboys die altijd in haar omgeving was te vinden was Zachary Smith Reynolds. Zijn vader, R.J. Reynolds, handelde in tabak en introduceerde in 1913 de Camel-sigaret (hij ontwierp persoonlijk het beest op het pakje, omdat hij tijdens zijn bezoeken aan het Barnum and Bailey-circus in de dromedaris meende een kameel te zien) en werd daardoor van rijk schatrijk. Hij had zijn vrouw leren kennen door een prijsvraag voor een ander sigarettemerk: wie de beste aanbevelingsbrief schreef kreeg duizend dollar. Reynolds trouwde de winnares, en de vrouw vertelde de rest van haar leven dat haar man dat gedaan had om de prijs in zijn zak te kunnen houden.
Zijn jongste zoon, Smith, was een slappe, saaie jongen, die naar de aard dier tijden aan avontuur deed: hij had een eigen vliegtuig waarmee hij gewaagde tochten ondernam. In New York hing hij altijd rond bij de groep rond Libby en werd om zijn geld geduld. Hij had altijd een pistool op zak en flirtte met zelfmoord. De aanhouder won: in 1931 trouwden ze. Hij was twintig, zij was zevenentwintig maar gaf op dat ze vijfentwintig was. Een huwelijksreis naar Hongkong e.o. met veel publiciteit. De rijke Reynoldsen mochten Libby niet en spraken over de gelukzoekster, dié actrice of gewoon over die verdomde yankee-jodin. Smith en Libby nodigden een aantal malen hun Newyorkse jetset uit op grote Great Gatsbyachtige feesten op het landgoed Reynolda in California.
Na een van die feesten met minder gasten maar evenveel drank, gebeurde het drama: in het grote huis bleven Smith, zijn beste vriend Ab Walker en Libby achter. Een van de bedienden, al in bed, hoorde een schot. Smith Reynold lag, in zijn bloed, zijn pistool bij zijn hand, op de waranda. Hij stierf in het ziekenhuis. Hoe het drama zich had toegedragen kon uit de verwarde verklaringen niet worden opgemaakt en het leidde, onder ontzaglijk veel publiciteit, tot een aanklacht wegens moord op Smith tegen zowel Ab Walker als Libby. De Reynolds-familie stookte de zaak nog eens op door direct te veronderstellen dat het de zangeres om de erfenis te doen was.
Het werd zo'n ouderwetse rechtszaak, met horden verslaggevers, en een dramatisch hoogtepunt: toen Libby bekendmaakte dat ze zwanger was. Bekend was toen al dat veel van de onenigheid tussen de echtelieden samenhing met bazig gedrag van Libby en impotentie van Smith, en toen het gerucht de ronde ging doen dat het kind dan wel van vriend Ab Walker zou zijn, stuurde de familie Reynolds het op een schikking aan, en omdat die familie veel macht had werd de zaak gestopt. Er volgde nog twee jaar gedoe over de erfenis: Libby kreeg uiteindelijk 750.000 dollar en haar inmiddels geboren zoon, Topper, 6,25 miljoen.
Bradshaw volgt de hele rechtsgang, en voegt zijn theorie aan de nooit opgehelderde zaak toe. Hij gaat ervan uit dat Libby Holman haar hele verdere leven geplaagd is geweest door de absolute onzekerheid of ze Smith in haar dronkenschap nu wel of niet heeft neergeschoten. En ook door het publiek werd ze geplaagd, want iedereen wist het. Tot in de oorlog kon ze nooit op het toneel staan of er werd wel hoer of moordenares geroepen. Er waren keren dat ze niet vroeg: hoeveel mensen zitten er in de zaal, maar hoeveel vijanden heb ik vanavond. In de eerste jaren na de moordzaak had ze ook een omvangrijke lijfwacht nodig - zoveel losgeld eisende kidnappers bedreigden haar kind.