Flaneur
Ik geloof tot op zekere hoogte dat hij daar wel gelijk in heeft, maar voel minder voor Saisselins verklaring voor deze situatie. Saisseling ziet de geschiedenis als een scenario met brede verbanden, en de rol die hij op zich neemt is die van ziener, in the know. Het dubbelzinnige van die aanpak is dat hij aan de ene kant de relativerende houding aanneemt van een ‘flaneur’, lukraak rondwandelend door de geschiedenis (in de geest van Walter Benjamins Baudelaire), maar tegelijk plaatst hij elk pad dat zijn voet bij toeval kruist in een dwingend oorzakelijk verband met het vorige. Hij neemt de lezer mee op reis die voert van het begin negentiende-eeuwse Italië via Parijs en Amerika rond het midden en eind van de negentiende eeuw, terug naar Italië aan het begin van deze eeuw: de veranderingen zijn des te dramatischer door de voortdurende verplaatsing van de locatie.
De villa van Bernard Berenson ‘i Tatti’
Deze reis is heel effectief als verteltrant, maar als vorm van geschiedschrijving is hij nogal willekeurig. Dat zou niet zo erg zijn in een luchtig verband, ware het niet dat Saisselin werkelijk lijkt te geloven in collectieve bewustzijnsveranderingen. Hij spreekt van een ‘negentiende eeuws kijken’ waarin de geest van de tijd tot uitdrukking zou komen, en van ‘esthetische ruimten’ die die geest zouden beïnvloeden, van Parijs tot Chicago. Voor iemand die er zo over denkt maakt het weinig uit waar hij zijn thermometer ophangt, want de geest waart overal. Saisselins scenario lijkt al met al nog het meest geschikt voor een gedramatiseerde documentaire uit de jaren vijftig (collage-achtige montage vol overvloeiers en een enthousiaste neusstem op de geluidsband), good entertainment, al hoef je niet alles te geloven wat hij aan elkaar praat:
Eerste sequentie: Corinne, de heldin van Mme de Staëls roman Corinne ou l'Italie (1807) toont haar schilderijenverzameling aan haar melancholische minnaar Lord Oswald, in haar villa in Tivoli. Corinne blijkt een representante van een verloren gegane tijd. Haar kunstcollectie heeft het karakter van een filosofisch programma, en wanneer Lord Oswald tranen in de ogen krijgt bij een Ossianisch landschap, is het omdat de betekenis van het schilderij hem ontroert. Puur aan de zintuigen appelerende ‘tactiele waarden’ stonden nog in dienst van die betekenis, maar ze zouden het beeld gaan beheersen: de geïdealiseerde maar betekenisloze moderne museumkunst.
Tweede sequentie: Paris and the Aesthetics of the Flaneur. Beelden van het negentiende-eeuwse Parijs met haar passages en flaneurs, impressies noterend in hun opschrijfboekje (een glimp van de schrijver zelf). Het is een tijd van ‘nieuwe esthetische ruimten’, enerzijds die van het museum, anderzijds die van de stad met haar warenhuizen en passages. De aanzet tot een nieuwe esthetische mentaliteit: de ‘fysionomische benadering’. Kunst en kunstnijverheid gaan door elkaar lopen, beide synoniem voor de bestrijding van het ennui: de tijd van Corinne is voorbij. Tegenover haar kunstcollectie op levensbeschouwelijke grondslag staat nu het interieur van de steenrijke Vanderbilt, volgepropt met bric-à-brac en objets d'art, gereproduceerd in een tiendelige luxe-editie met beperkte oplaag: kunst als recreatie, het geeft niet wat het voorstelt als het maar oogverblindend is.