Tegenstanders in alle maten en soorten
Benchley's worsteling met de wereld om zich heen
Madelien Tolhuisen
De schrijver Robert Charles Benchley verstrekte ooit over zichzelf de volgende biografische gegevens: ‘Geboren op 15 september 1807 op het eiland Wight. Monsterde aan als scheepsjongen op de Florence J. Marble in 1815. Werd in 1817 in Port Said gearresteerd wegens bigamie en moord. Vrijgelaten in 1820. Schreef Tale of Two Cities. Trouwde in 1831 met prinses Anastasia van Portugal. Kinderen: prins Rupprecht en verschillende kleine meisjes. Schreef De Negerhut van Oom Tom in 1850. Was de uitgever van Godey's Vrouwenboek, 1851-1856. Begon in 1870 aan Les Misérables dat door Victor Hugo is afgemaakt. Stierf in 1871. Begraven in Westminster Abbey.’
Inderdaad, Robert Charles Benchley was zijn naam. Hij werd geboren in 1889 in Worcester, Massachusetts, waar hij tevens zijn jeugd doorbracht. Hij heeft ‘drama’ gestudeerd en werd na een groot aantal onaantrekkelijke baantjes te hebben vervuld toneelcriticus bij het in 1925 opgerichte blad The New Yorker. Op dat moment was Benchley al beroemd als schrijver van humoristische stukken en waren er al drie bundels (van de vijftien die hij in totaal zou maken) van hem verschenen. Maar de literatuur mocht hem dan roem brengen, rijk werd hij er niet van. Vandaar dat hij besloot voor de film te gaan schrijven. Dit werd een groot succes, hij schreef niet alleen voor anderen, maar schreef ook zichzelf komische rollen op het corpulente lijf en trad als acteur op in niet minder dan 46 films die voor het overgrote deel gebaseerd waren op zijn eigen verhalen en verhandelingen. Een en ander bracht tevens het grote geld met zich mee, en hoewel hij vanwege dit geld op den duur de voorkeur gaf aan de film boven literatuur (Benchley was heel wat praktischer in zijn echte leven dan in zijn verhalen), bleef hij toch tot aan zijn dood in 1945 korte humoristische stukken opsturen naar allerlei kranten.
Benchley's levensgrote voorbeeld en inspiratiebron was de Canadese humoristische schrijver Stephen Leacock, over wie hij gezegd heeft: ‘Ik heb zoveel plezier beleefd aan Leacocks werk dat ik alles wat hij ooit geschreven heeft opnieuw heb geschreven - ergens tussen de één en vijf jaar na hem.’ Maar ook hijzelf deed dienst als inspiratiebron, bijvoorbeeld voor zijn tijdgenoten S.J. Perelman en James Thurber, en ook nu nog beïnvloedt hij humoristen als Woody Allen en Kees van Kooten.
Benchley was wat men een ‘university wit’ noemde: hij schreef in een soepele, welluidende stijl en bediende zich niet van spreektaal-Engels. Hij was blij dat de tijd voorbij was dat ‘iedereen die voor een humorist wilde doorgaan in staat moest zijn ieder woord van meer dan drie lettergrepen verkeerd te spellen.’ Maar dat houdt niet in dat zijn alter ego in zijn verhalen (ook Robert Benchley geheten) een welbespraakte, zelfverzekerde intellectueel is. Integendeel, Benchley reduceert in zijn verhalen wetenschap, financiën en politiek tot wat zijn ‘gezonde verstand’ kan bevatten. ‘Ik ben geen wijs man. Ik ben maar een simpel mannetje. “Simple Simon” noemden ze me altijd totdat ze ontdekten dat ik Robert heette.’
Het is uit louter lijfsbehoud dat deze Simple Simon ver-doorgevoerde wetenschap ridiculiseert door allerlei theorieën op huiskamerniveau te verklaren, want als je werkelijk zou proberen te begrijpen waarom een ei een eivorm heeft, of als je in ernst zou proberen te bevatten dat ons lichaam is opgebouwd uit miljoenen deeltjes die er ‘vijftien miljard jaar over zouden doen om de zon te bereiken als ze ooit zouden ontsnappen en naar de zon toe zouden willen,’ dan zou je al snel gek worden. En aangezien Benchley's literaire pendant toch al heel wat meer aanleg heeft om uit zijn bol te gaan dan de gemiddelde mens, is het zaak voor hem dat hij goed oppast. Niet alleen de wetenschap speelt hem parten, maar ook de natuur, om maar te zwijgen van de gebruiksvoorwerpen en plichten van alledag.