Weerbare melancholicus
Schrijnende misverstanden van Peter van Straaten
't Is niks gedaan Door Peter van Straaten Uitgever: Van Gennep, 107 p., f 19,50
Doeschka Meijsing
De op een na laatste tekening in het nieuwe boek van Peter van Straaten met de opbeurende titel 't Is niks gedaan brengt een machtig gevoel van tevredenheid teweeg. Plaats van handeling is, laten we zeggen, de eetzaal van het Amsterdamse restaurant Excelsior. Er is een uitzicht op het grachtenwater bij de Munt en bij het raam zitten twee heren van rond de zestig, levensstijl Cadillac en vakanties in de buurt van de Zwitserse banken. Hun maatpakken worden in Londen gemaakt, maar dat zie je er niet aan af want hun lichamen zijn vergeten slank en jong te blijven. De heren zijn halverwege de maaltijd, de fles Gicondas (zelf spreken zij, naar wij aannemen, van ‘flesje’ - het is tenslotte nog middag) is iets over de helft en de stemming zit er in.
Op dat moment buigt de een zich grijnzend naar de ander en vraagt: ‘Weet je nog dat je veertig jaar geleden per se gelukkig wilde worden?’ En de ander gooit het hoofd in de nek en barst in zo'n luide schaterlach uit, dat het hele restaurant geamuseerd zou opkijken als het niet zo was dat er geen andere gasten waren op dit tijdstip van de middag.
Wat is er nu precies aan deze situatie dat ze voortreffelijke tevredenheid oproept? Het is het principe van de eskimo's, lijkt me. Van de eskimo's wordt verteld dat ze, wanneer de situatie zich voordoet dat ze op een ijsschots zitten die afbreekt en onherroepelijk richting Noordelijke IJszee drijft, elkaar schaterend de leukste grappen vertellen. Deze vrolijkheid in het aangezicht van de eigen ondergang heb ik altijd van een buitengewoon geruststellend karakter gevonden.
Iets dergelijks straalt de dikke man in restaurant Excelsior uit. Maar hij is de enige in het boek die schaterlacht om zijn eigen lot. Alle anderen die de honderdenzeven tekeningen bevolken zien het leven als een treurige inspanning, die geheel ongevraagd op hen afgekomen is. Een enkeling brengt nog wel een glimlach te voorschijn, maar die is dan onveranderd kwaadaardig bedoeld, zoals die van de twee vrouwen die gezéllig gearmd met elkaar door een winkelstraat lopen, waarbij de een de ander toeglimlacht in opperste verstandhouding: ‘Wat ik ook zo verrukkelijk vind, van deze stad... Ik ben dól op middelmatige mensen!’ Als ik goed heb gekeken zijn de schaterlachende man en de twee vrouwen in verkeerde bontjassen de enige tevredenen in het boek. Wat de man betreft heb ik het kunnen terugvoeren op het eskimo-principe. Bij de vrouwen gaat het om het ‘Was haben wir's herrlich weit gebracht!’-idee, waarbij niet uit het oog mag worden verloren dat hun enige bijdrage aan de economische inspanning is dat ze op tijd de nestdrift van een rijke man hebben gehonoreerd.
Voor de rest is het lege treurnis die van de gezichten afstraalt. Er is niet goed een grotere leegte denkbaar dan in het gezicht van de man op middelbare leeftijd in de echtelijke slaapkamer die zijn sokken, onderbroek en overhemd al aan heeft en voor de spiegel zijn das staat te strikken. De digitaalwekker op het nachtkastje staat op halfnegen in de ochtend. Hij kijkt weliswaar in de spiegel, maar die spiegel is degene die deze pagina van het boek voor zich heeft. En voor diegeen is het een schokkende ervaring om te zien dat de man helemaal niet meer in staat is om te kijken: hij heeft zijn blik op nul, hij neemt niets meer waar als hij vraagt: ‘Wat is er op de televisie vanavond?’ Want de televisie, dat beweegt en er komt geluid uit en dat is het enige dat het bestaan nog opvult. Zelf is hij zo leeg geworden, dat het een wonder mag heten dat hij zijn das nog kan strikken. Alles op de automatische piloot.
‘'t Is niks gedaan’ is de vierde of vijfde variatie op Peter van Straatens eersteling op dit thema: ‘Moeder, ik ben niet gelukkig, Negentig zorgelijke grappen’. Hij tekent en beschrijft het leven als één groot schrijnend misverstand tussen mensen. Zelf zei hij in een interview in Vrij Nederland van 17 november 1984 daarover: ‘Ik ben mijn eigen ongeluk vóór door erover te schrijven. Zo'n bundel met zorgelijke grappen als Moeder ik ben niet gelukkig en Het blijft tobben heeft veel te maken met het bezweren van mijn eigen verdriet. Ik ben al zeker dertig keer aan kanker gestorven omdat ik me ingebeeld heb hoe dat zou zijn. Mij kan niets meer gebeuren.’ Door toevoeging van dat laatste zinnetje in deze uitspraak weten we dat we niet te maken hebben met een hypochonder of misantroop, maar met een weerbare melancholicus.
Maar de vraag is niet aan de orde wat voor karakter de schrijver/tekenaar Peter van Straaten bezit, maar waar dat eigenaardige effect vandaan komt bij het lezen van de zorgelijke grappen. Ik bedoel het gedrag dat je, terwijl je al lezend en kijkend oog in oog komt te staan met de vier-min die aan het menselijk proefwerk gegeven moet worden, toch gruwelijk begint te grijnzen, of in een verschrikte schaterlach uitbarst, of opgetogen tegen de aanwezigen in de kamer roept: ‘Ooh! En deze! Moet je deze zien!’ als ging het om het opdelven van goudklompjes in de tijd van de Far West. Ik ben niet zozeer geïnteresseerd in een verklaring van dat leesgedrag, want dat zal wel weer uitlopen op zoiets als dat er ons een spiegel voor wordt gehouden, wat ik graag voor rekening van de pastoors laat; of dat onze Nieuwe Welvaart in kaart wordt gebracht, wat ik graag voor rekening van een weekblad en de sociologen laat; of dat leedvermaak de drijfveer is, waar ikzelf nogal veel last van heb. Nee, ik wil weten hoe het kómt, hoe het gedaan is, hoe het mechanisme werkt.