[Rapporteren van binnenuit - vervolg]
ven, romanschrijvers kunnen daar vaak niet aan tippen. Maar tegelijkertijd is het ook de zwakte van het genre. Je zou wensen dat iemand die zo lang en intensief met allerlei soorten van jongeren is opgetrokken wat meer zou reflecteren over wat het betekent om tot de verloren generatie te behoren. Uit het eerste stuk van de bundel valt af te leiden, dat Carolijn Visser meent dat de jeugd van de jaren vijftig als twee druppels op de oudere generatie leek. ‘Ze waren niet alleen precies zo gekleed als hun ouders, ze dachten ook precies zo.’ In de jaren zestig zou er een generatiekloof zijn opgetreden: ‘Een paar jaar later zijn er opeens twee werelden: die van de volwassenen en die van de jeugd. De jongeren hebben hun eigen kleding: spijkerbroeken en T-shirts. Geen rustig nuchter weekend in de natuur maar gigantische popconcerten waar druk geëxperimenteerd wordt met hasj en hallucinerende middelen.’
Hoe zit het met de jeugd waar Carolijn Visser het in eerste instantie over heeft? Die van de jaren zeventig en tachtig? Uit haar artikelen van vóór 1980 krijg je de indruk dat er weer enige toenadering is tot ouders en leerkrachten, dat de generatiekloof weer een beetje overbrugd is. Maar deze indruk wordt tenietgedaan in haar meest recente stukken. Persoonlijk denk ik, dat de ‘kloof’ groter is dan ooit, niet alleen tussen jongeren en ouderen, maar ook tussen verschillende categorieën jongeren onderling: de punks, de disco's, de corpsballen en wat er nog meer in die contreien te vinden is. Soms is het zelfs voor Carolijn Visser moeilijk die kloven te overbruggen. In het gekraakte voormalige Handelsbladgebouw komt ze de achtjarige Sven tegen, zoon van een Duitse moeder. Sven is nog nooit naar school geweest maar zijn moeder zegt vertederd: ‘Hij leert snel lezen en schrijven door de graffiti. Mijn zoon groeit op in een creatief milieu. Hij gaat altijd in zijn eentje op stap met zijn viltstift. Je kunt precies zien welke routes hij neemt. Trams, daar houdt hij ook van. Ik moet altijd weer lachen als ik uit het raam kijk en lijn 1 of 2 voorbij zie komen met Sven erop.’ Carolijn Visser loopt later samen met de kleine Sven door het gebouw. ‘In een van de kamers vindt hij een spuitbus en zwaait daarmee om zich heen, een dunne verfmist verspreidend. Als ik hem vraag of hij dat wil laten, zegt hij: “Jij moet je grote bek houden.” “Pardon?” “Ik zeg nooit pardon.” Hij blijft achter om Destroy op de muur te schrijven.’
■