Vrij Nederland. Boekenbijlage 1984
(1984)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermdSisyphus moet duwen
| |
Mismoedigste ogenblikkenHet gaat er tegenwoordig in de literatuur misschien wel minder dan ooit om, buitengewone geschiedenissen te vertellen - het ‘groots en meeslepend leven’ kan zo langzamerhand wel als een burgermansdroom worden beschouwd - veelal gaat het er om, van het ogenschijnlijk bekende steeds weer het onbekende te maken. Evenmin als Peter Rosei kijkt de lezer halsreikend uit naar alweer een nieuwe ‘nieuwigheid’, maar hij wil iets lezen waardoor zijn eigen, ogenschijnlijk banale werkelijkheid zin krijgt - hij wil niet vergeten, maar beleven. En wat dat betreft stelt het nieuwe boek van Peter Rosei hem hevig teleur. De ‘bekende geschiedenis’ wordt hierin niet een onbekende, integendeel; ze wordt maar al te bekend. Op het ‘Kijk!’ van de schrijver ziet de lezer slechts een paar willens en wetens machteloze mensen tobben, zoals wij allemaal in onze mismoedigste ogenblikken. En daar zou nog helemaal niets op tegen zijn als deze mensen op een boeiende wijze zouden tobben, als de lezer van hun getob wijzer werd, zodat hij zelf op de een of andere manier gesterkt zou kunnen doortobben: niets van dat al. Zelfs - vooral! - Kafka, tegen wie Rosei vroeger toch zwaar aanleunde, had meer hart, meer respect voor zijn figuren, die hij niettemin | |
[pagina 22]
| |
onverbiddelijk naar hun einde toe schreef. Maar voor het zover was gunde hij hun toch menige triomf en lukte het hun toch af en toe om... De demonstratiemodellen bij Rosei daarentegen krijgen al bij voorbaat geen schijn van kans. Hij laat hen niet eens meer de arena binnengaan, maar schiet hen af, zoals vroeger de bisons vanuit de trein, terwijl de schutter zelf buiten schot blijft. Het is inderdaad de afstand die tussen hem (en door het gebruik van het komplotterende ‘wij’ als vertelpersoon ook tussen ons) en zijn personages wordt aangebracht, waardoor de geschiedenis van de man en de vrouw nog de schijn kan krijgen van een ‘geschiedenis’, zoals geweerschoten in de verte allereerst aan strijd doen denken, niet direct aan een eenzijdige slachting. Mann & Frau gaat niet over de strijd van twee mensen, het is de geschiedenis van een executie. De laatste zin van het boek: Lassen wir ihn gehen, moet dan ook niet gelezen worden als een vrijspraak, maar als de definitieve terechtstelling van de man Murad. Eigenlijk heeft Peter Rosei nooit anders dan executiegeschiedenissen geschreven - en ook hierop zou men met het volste recht kunnen zeggen: ‘En wat dan nog? Heeft Kafka soms iets anders gedaan?’ Ja, is het antwoord, Kafka heeft iets anders gedaan, Kafka heeft over meer geschreven dan alleen maar over de uiteindelijke terechtstelling, en dat meer maakt nu precies de grote schrijver uit. Kafka laat niets weg, hij vertelt als het ware de hele Sisyphus-mythe, niet enkel ‘hoe het afloopt’. Zoals voor veel anderen verbeeldt ook voor Peter Rosei alleen het staartje van deze mythe de laatste waarheid. In een opstel uit 1982Ga naar voetnoot* heet het: ‘Ten slotte komen wij een ridder tegen. Wij groeten hem. Maar hij houdt het hoofd afgewend. Dus vragen wij hem: Don Quichote, ben jij het, de menselijkste mens? - Zoekt gij de menselijkste mens, zegt hij, dan moet ge u aan die daar houden. - Hij wijst over de vlakte, die in de verte door stenen heuvels wordt begrensd. Eerst zien wij niet wat hij bedoelt. Dan pas ontwaren we iemand, qua afmetingen te vergelijken met een luis, die minuscule steentjes langs de hellingen omhoog probeert te rollen.’ Ik wil er nu aan voorbijgaan dat ook dit beeld nogal ongelukkig is geformuleerd; waar het op aan komt is dat het maar een halve waarheid vertegenwoordigt. Deze menselijke luis heeft namelijk niet zijn hele leven lang zijn steen tegen de helling op gewenteld. Hij heeft een voorgeschiedenis, inderdaad: een geschiedenis die zelfs dat stenenduwen een zin verleent (zonder dat deze - toegegeven - het gruwelijke daarvan minder gruwelijk maakt). Sisyphus, zo verhaalt de mythe, had tegen zijn buurman Autolycus eindelijk het bewijs in handen weten te krijgen waarmee deze laatste als de dief van zijn vee kon worden ontmaskerd. Na een aantal buren als getuigen te hebben opgetrommeld, gaat Sisyphus samen met hen naar Autolycus' stal, wijst de gestolen dieren aan, maar verdwijnt dan, wanneer het gekrakeel met de dief eenmaal goed is losgebarsten, stilletjes uit de stal, loopt vliegensvlug naar de achterkant van Autolycus' huis, gaat naar binnen en verleidt, terwijl buiten het tumult voortduurt, diens dochter (die hem dan later een zoon baart: de al even sluwe Odysseus). Dezelfde Sisyphus is niet alleen de stervelingen te slim af, hij verstout zich - en daarmee is hij pas werkelijk ‘de menselijkste onder de mensen’ - het tegen de dood zelf op te nemen: met een list slaagt hij erin Hades in diens eigen boeien te slaan en gevangen te zetten, zodat al die tijd ‘niemand kon sterven, zelfs niet mannen die onthoofd of in stukken gesneden waren’. Toegegeven alweer: het zijn slechts voorlopige overwinningen. Op meer mogen we niet rekenen - maar met minder willen we het ook niet doen! Peter Rosei echter maakt zich liever niet moe. Hij is niet geïnteresseerd in de vechtende luis Sisyphus, alleen in diens straf. ■ |
|