[Nummer 2 - 25 februari 1984]
Maatstaf
De tweede ronde
Bzzlletin
De Revisor
tirade
Hollands maandblad
De Gids
Nieuw Vlaams Tijdschrift
Raster
Waarom is geschiedschrijving van de meest recente literatuur zo moeilijk? Dat is de vraag die Ton Anbeek stelde op het literatuurcongres in Groningen eind vorig jaar. In gewijzigde vorm staat het antwoord op die vraag nu in HOLLANDS MAANDBLAD van januari. De vraag is al even interessant als het antwoord erop dat luidt: ‘Omdat we ons niet in een situatie bevinden waarin een nieuwe generatie zich duidelijk gemanifesteerd heeft en evenmin een pressiegroep van schrijvers en critici er al in geslaagd is een hiërarchie binnen het literaire leven te fixeren.’ Inderdaad. En een van de aardigste dingen is dat er voortdurend verschuivingen in die hiërarchie plaats vinden. Maar dat vindt Anbeek ook het aardige er aan. Verder staat in HOLLANDS MAANDBLAD een intrigerend en wat de problematiek betreft ingewikkeld verhaal van Vonne van der Meer. Wat doe je als je merkt dat je man stiekem porno-blaadjes leest? Het einde van dat verhaal is even treurig als hoopvol. Maarten 't Hart schreef in HOLLANDS MAANDBLAD het tweede deel van ‘De helft van het leven’. Hierin laat hij nog eens weten hoe blij hij altijd was dat hij zich op zijn onverwarmde kamer bij zijn tante terug kon trekken om niet aan het studentenleven mee te hoeven doen. Van Frans Pointl staat er een verhaal over een jongen die laat in het leven van zijn moeder geboren is. Wat een haiku en een tanka is we ten we wel ongeveer. Maar Boudewijn Walraven vraagt nu in HOLLANDS MAANDBLAD onze aandacht voor het korte Koreaanse gedicht dat Sijo heet. En D. Kraaijpoel stelt onder de titel ‘Nieuw is op’ de kunstenaar van na 1930 gerust: ‘Hij hoeft niet meer koortsachtig naar een nieuw vormgevingsprincipe te zoeken. Geen historische taak rust meer op zijn schouders. Hij kan doen waar hij plezier in heeft.’ Alsof de kunstenaar van vóór 1930 dat niet ook kon. De redactie van het winternummer 1983 van DE TWEEDE RONDE is lichtelijk geïrriteerd
vanwege vermeende luiheid van Nederlandse tijdschrift recensenten. In het voorwoord van DE TWEEDE RONDE schrijft zij over de jonge schrijver Peter Burger: ‘Het is voor de vierde en derde achtereenvolgende maal dat wij een verhaal van hem publiceren, en we doen hierbij een beroep op de Nederlandse tijdschriftrecensenten (die hun signalerende taak wel eens uit het oog verliezen) om er nota van te nemen.’ Een beroep is nooit vergeefs. Nota genomen. Verslag: het verhaal ‘Achter glas’ van Peter Burger gaat over een getrouwde leraar die na een huwelijkse ruzie het huis verlaat, rondzwerft, feestje bezoekt, dronken raakt, eenzaam is. Het is een goed geschreven verhaal, waaraan het bezwaar kleeft dat het thema een beetje al te bestoft is. DE TWEEDE RONDE besteedt ook aandacht aan het werk van Alain Teister, een verhaal en een handvol gedichten. Vooral de gedichten hebben een spontane toon die weldadig aandoet. Vroeger las je nog wel eens van dat soort poëzie, van sommige vijftigers. Daarna is de poëzie heel moeilijk geworden, maar bij Teister is nog even die oude smaak terug. DE TWEEDE RONDE heeft tevens aandacht voor de Deense literatuur. Verhalen van Deense schrijvers met wie het soms verrassend kennismaken is. Een sprookje (‘De vlo en de professor’) van Hans Christian Andersen en ook tekeningen van Andersen die ik wel knap maar niet boeiend vind. Karen Blixens essay over het feminisme wordt door de redactie provocerend genoemd. Het is een aardig essay, maar provocerend is het niet, eerder een beetje ouderwets: ‘Als ik vanuit mijn eigen persoonlijke standpunt deze diepe, inspirerende ongelijksoortigheid in de beide geslachten van de mensheid definieer, dan geef ik mijn opvatting het best weer door te zeggen: “Het gehalte van de man, de kwaliteit van zijn wezen, ligt in wat hij in het leven doet en verricht, dat van de vrouw in wat zij is”.’ Het essay stamt uit 1953. In de rubriek Light
Verse zijn korte aforistische gedichten met tekeningetjes van de Deen Piet Hein opgenomen. Zulke gedichtjes heten in het Deens ‘groeken’. Een voorbeeld: ‘Troostgroek: Een handschoen verliezen/is uiteraard pijnlijk,/maar niets doet zo/vreselijk pijn/als een handschoen verliezen,/de ander wegkeilen-/en dan blijkt de eerste/er toch nog te zijn.’ Er zijn ook minder leuke groeken bij, waaruit blijkt dat aforisme en moralisme vaak hand in hand gaan. In januari 1984 is het eerste nummer uitgekomen van het nieuwe tijdschrift BEELD, een tijdschrift over kunst, kunsttheorie en kunstgeschiedenis, uitgegeven door studenten van het kunsthistorisch instituut van de Universiteit van Amsterdam. Het omslag van BEELD is een zeefdruk die los om het binnenwerk wordt gevouwen. Voor ieder nummer wordt een jong Nederlands kunstenaar gevraagd zijn medewerking te verlenen. Het openingsartikel van BEELD gaat over Cobra. Verder bevat BEELD een rubriek vertalingen, waarin deze keer ‘Parijs, hoofdstad van de XIXe eeuw’ van Walter Benjamin staat. (Redaktie BEELD p/a Kunsthistorisch Instituut, Johannes Vermeerstraat 17, 1071 DK Amsterdam. Een abonnemen kost f 15,-) BZZLLETIN wijdt het honderdelfde nummer geheel aan George Orwell. Orwell in Parijs, Orwell in Spanje. Een artikel over de politieke revolutie in 1984. En ook, door Thomas Rosenboom vertaald, een opstel van Orwell, ‘Jij en de atoombom,’ waarin Orwell betoogt dat, omdat de atoombom zo duur in het vervaardigen is en zo zeldzaam, het ‘waarschijnlijker (is) dat het een eind maakt aan grootschalige oorlogen ten koste van een oneindig prolongeren van een “vrede die geen vrede is”.’ Het opstel dateert uit 1945. Atoomkoppen zijn nu nog steeds zo duur, maar niet meer zo zeldzaam.
DM